De stad in woorden gevat
‘Dat Stadsdichterschap, lééft dat nou?’, vraagt schrijver en gastheer Ernest van der Kwast aan zijn vierkoppig dichtergezelschap in het Rotterdamse Bibliotheektheater. Afgaande op het aantal toehoorders in de zaal zou je geneigd zijn te denken: nou, nee.
Dat de aanwezige dichters daar anders over denken, wordt al snel duidelijk op deze Stadsdichtersavond Rotterdam & Antwerpen: het is een eer om gevraagd te worden en een behoorlijke kluif om in twee jaar minimaal twaalf gedichten op afroep te produceren. Op het podium zitten de Antwerpse Stadsdichters Stijn Vranken en Joke van Leeuwen en hun Rotterdamse collega’s Daniël Dee en Jana Beranová. Vranken en Dee zijn de Stadsdichters van dit moment.
Denk vooral niet dat het slechts om het schrijven van twaalf gedichten gaat. Er zit veel meer omheen, zoals Joke van Leeuwen aangeeft: ‘Het zijn complete projecten die je ook projectmatig moet behandelen. Het begint met een selectie van onderwerpen, dan een uitgebreid onderzoek, verzamelen van informatie, dan het schrijven zelf, vervolgens de besluitvorming over hoe het gedicht de wereld in gaat en als afsluiter nog de presentatie van het geheel.’ Stijn Vranken grapt: ‘Ik heb wel eens gedacht om het stiekem uit te besteden aan een jonge ambitieuze dichter, zodat ik ook nog wat tijd overhou voor mijn andere werk.’
Het is werk
De Stadsdichter wordt min of meer geleefd door de stad, de bestuurders en de inwoners. De tweejaarlijkse aanstelling, zowel in Antwerpen als in Rotterdam, geeft een andere inhoud aan het werkend leven van de dichters. Er is de dynamiek van de actualiteit, er is bemoeienis, er worden deadlines gesteld. Het is als werken in opdracht, maar toch niet helemaal. ‘Als ik niets met het gevraagde onderwerp heb, begin ik er niet aan,’ zegt Van Leeuwen.
Daniël Dee vat het Stadsdichterschap op als een actieve arbeid. ‘Het is werk,’ concludeert hij nuchter als men dreigt uit te weiden over moeizaam op te brengen concentratie. Hij begeeft zich in de stad, kijkt om zich heen en noteert, wil daadwerkelijk de poëzie dichter bij de mensen brengen. Tijdens het verkiezingsdebat voor de gemeenteraadsverkiezingen droeg hij het stadsgedicht ‘I love poppenkast – Jan Klaassen kijk uit achter je’ voor:
Hedenavond uitgesproken door een megafoon
is het achterste van de tong niet toegankelijk voor publiek
die beerput is omsnoerd met een kuisheidsgordel
een ondoordringbaar woud van leugens en valse beloftes
omringen het
Zadeldekjes
Gloedvol betoogt Jana Beranová over haar ervaringen tijdens het Stadsdichterschap in 2009 en 2010. Vooral de representatieve functie ervan is goed bevallen. Ze heeft zich intensief beziggehouden met het zoeken naar manieren om de door haar geschreven gedichten langer in de stad te laten zien. Dat heeft geleid tot een serie ansichtkaarten, bedrukte zadeldekjes en uitvergrote verzen op markante punten in de stad. Haar gedicht voor de herdenking van het Rotterdamse bombardement op 14 mei 1940 siert een muur van het Maritiem Museum, naast het plein met De verwoeste stad van Ossip Zadkine:
Pijn verdicht tot een stille schreeuw
blijft voorgoed in ons haken.
Ik ken die schreeuw. Wie zijnverleden niet kent
begrijpt de toekomst niet.
Glimlachend ademt de stad.
Bij het slaande hart waar ooit een gat was,
bij deze smekende armen, zweren we nu.
Licht
In Antwerpen volgt men dezelfde weg als in Rotterdam, met een wat langere geschiedenis en meer gevarieerde uitingsvormen. Het metershoge gedicht van Tom Lanoye op de Antwerpse Boerentoren in 2004 zette de toon voor meer monumentale verbeeldingen, zoals ook Joke van Leeuwens Elfhonderd meter gedicht dat in 2009 op de wanden van de Sint-Annatunnel de beide Scheldeoevers verbond. Stadsdichter van dienst Stijn Vranken heeft zichzelf het thema ‘Licht’ gesteld om zijn stadswerk onderling te verbinden. Zijn eersteling Spat onder stroom is een gedicht gebaseerd op een nachtelijke satelietfoto van de helverlichte stad:
Zie uzelf daar eens liggen, daar beneden, zo licht, gij stuk
stad, al dat stralen staat u precies goed, al dat schijnen
zit u blijkbaar diep in het bloed, gij brandt als vaneigens
bijna door de kaart, zo vurig als gij uzelf bemint en dit
brave land bevlekt
Als de zaal leegstroomt, of leegdruppelt, staan we buiten in een donkere stad. Om de hoek het marktplein over, hoog boven de donkere gevel van de Willem de Kooning Academie glanst het vingertje van Stadsdichter avant la lettre Lucebert ons tegemoet: ‘Alles van waarde is weerloos’.