‘Waar ik goed in ben, is het laten stollen van ideeën’
Sla op een willekeurige zaterdag het NRC Handelsblad open en de kans is vrij groot dat je geconfronteerd wordt met een tekening van Siegfried Woldhek. Sinds 1976 maakt Woldhek portretten van schrijvers voor Vrij Nederland en van politici voor NRC Handelsblad. Recent verscheen Knetterende Letteren, een collectie schrijversportretten. Op de site www.woldhek.nl is zijn productie van de afgelopen 25 jaar te zien, te bestellen en te bediscussiëren.
Maar dat is niet het hele verhaal. Naast tekenaar is Woldhek ook bekend geworden als oppermoefti van achtereenvolgens de Vogelbescherming Nederland, het Wereld Natuur Fonds en tegenwoordig Nabuur, een project om dorpsgemeenschappen wereldwijd te ondersteunen en van expertise te voorzien.
Met pensioen na het WWF?
Nauwelijks. Nabuur neemt ruim veertig uur per week, plus twintig uur voor de portretten.
Waarom die website?
Ik had een grote stapel portretten die ooit al eens waren gepubliceerd. Normaal gesproken teken je een portret dat je inlevert voor plaatsing. Daarna gebeurt er niets meer mee. Het leek me leuk al die tekeningen weer beschikbaar te maken voor het publiek, pas in tweede instantie dacht ik aan verkoop. Maar het is natuurlijk wel prettig om je materiaal te kunnen verkopen. Het meeste was al digitaal, dus het was een relatief kleine stap om alles op een website te plaatsen.
Als je naar je biografie kijkt, valt op dat die op twee gedachten hinkt: enerzijds je werk voor onder meer het Wereld Natuur Fonds, maar daarnaast die portretten.
Ik kreeg daar ook steeds vragen over: bijvoorbeeld of ik familie van die VN-tekenaar was. De achtergrond van de website ligt daar ook: ik wilde die twee kanten van mijn persoonlijkheid bij elkaar brengen ? vandaar de ondertitel ‘Dream Catcher’. Het laten stollen van ideeën in tekeningen, artikelen of organisatievormen is waar ik goed in ben. De tekeningen en mijn andere werk bevruchten elkaar.
Het is nogal een verzameling.
De grootste collectie satirische portretten op het internet na die van David Levine [tekenaar van de New York Times, IN]. Het idee was in het begin ook dat het handig zou zijn voor uitgevers als ze een portret zouden willen gebruiken. Daarom had ik alle afbeeldingen eerst heel groot er op gezet, in hoge resolutie. Dat bleek nauwelijks gebruikt te worden, ze benaderen me toch altijd eerst. Nu is alles veel lichter en daardoor gemakkelijker te openen voor de bezoeker.
De site nodigt ook uit om te discussiëren. Is dat niet een beetje vragen om ellende?
Ik hoop juist dat die portretten discussie losmaken. Ik plaats nooit bijschriften bij tekeningen ? een associatie moet spontaan verlopen zonder dat ik daar een voorzet voor hoef te geven. Let wel: het gaat me niet om het applaus, maar ik heb 25 jaar lang in m’n eentje gewerkt en de tekening vervolgens op de fax of e-mail gegooid. Die verscheen dan en vervolgens werd het stil. Nu krijg ik voor het eerst respons. Daar doe ik het niet voor, maar heel leuk is het wel.
Dat suggereert dat je die respons hiervoor niet kreeg. Nooit?
Afgezien van een sporadisch briefje zijn er twee keer reacties gekomen, bij de tekeningen die ik maakte van nieuw aangetreden kabinetten. In beide gevallen ging het er om dat Hare Majesteit geen eer zou zijn aangedaan. Overigens heb ik voor de site nu een aantal schrijvers gevraagd om reacties, en die hebben ze gegeven.
Over die portretten. Als je Knetterende Letteren doorkijkt, lijkt het erop dat je je steeds meer bent gaan concentreren op de gelaatstrekken van schrijvers.
Dat klopt gedeeltelijk. In het begin heb ik bijvoorbeeld ooit W.F. Hermans getekend die Multatuli beschermt – zoiets zou ik nu niet meer doen. Maar ik heb me altijd wel op het gezicht gericht. Voorop staat nog steeds wat ik zelf met het boek heb.
Het lijkt me nogal een klus om een baan als chef van het WWF te combineren met het regelmatig in elkaar fietsen van zo’n tekening.
Ik heb veel gereisd in mijn WWF-jaren. Vanuit de hele wereld stuurde ik mijn tekeningen naar Vrij Nederland. Ik had een archief van duizenden schrijversfoto’s die ik als basis voor de portretten gebruikte. Het sorteren van al dat materiaal vergde veel energie, maar het gaf wel zekerheid. Toen vroeg de NRC me om een serie met tekeningen van sportmensen te maken, maar daarvan had ik geen vergelijkbare hoeveelheid foto’s. Toen ben ik begonnen om op het internet beeldmateriaal op te zoeken en toen dat lukte werkte dat heel bevrijdend, omdat ik heel gemakkelijk ook aan portretten kon werken als ik onderweg was, zolang ik maar een internetverbinding had.
En dat is altijd gelukt?
Drie jaar lang altijd, op één keer na: de Belgische wielrenner Franck Vandenbroucke, toen verwikkeld in een dopingschandaal, bleek niet te vinden. Maar over het algemeen geeft het web me hetzelfde vertrouwen dat ik vroeger uit de kaartenbak kon halen. Met dien verstande dat het logistiek een stuk simpeler is, natuurlijk.
Bij schrijvers en sportmensen kun je een stuk geschiedenis in je werk verwerken ? portretten van politici, die je maakt voor NRC, lijken me veel lastiger omdat het portret een uitvloeisel is van de actualiteit.
Dat kan inderdaad een probleem zijn. Niet elke week gebeurt er iets waaraan je een gezicht kunt koppelen. Vroeger kwam daar nog eens bij dat ik de tekeningen met de post naar de krant verstuurde, dus daar ging anderhalve dag overheen. Je had dan grote kans dat de tekening die ik ’s woensdags had gemaakt, in de zaterdagkrant nergens meer op sloeg. Tegenwoordig heb ik dat probleem dankzij e-mail natuurlijk niet meer, maar het vinden van de juiste kop blijft een uitdaging.
Een aantal interviews met Siegfried Woldhek is te horen en te zien op Wim de Bie’s Bieslog.