Boeken / Achtergrond
special: Achter elke deur een gedicht

Huis van de Poëzie 2010

‘Het huis heeft vele kamers/ er zijn gangen om te dwalen/ ik taal niet meer naar buiten/ volg de kruimels op de tast.’ Deze eerste regels van ‘Silverflame’, die debuterend dichter Peter Knipmeijer op het Huis van de Poëzie ten gehore bracht, drukken goed het gevoel uit dat vele bezoekers gisteravond moeten hebben gehad. Met z’n allen tastend op zoek naar iets waardevols.

Op landelijke gedichtendag werd in Utrecht voor de vierde keer het Huis van de Poëzie gehouden, georganiseerd door de Stichting Literaire Activiteiten Utrecht (SLAU). De ieder jaar wisselende locatie was ditmaal het majestueuze hotel Karel V. Medeorganisator en dichter Ingmar Heytze trapte het evenement af en droeg voor het massaal opgekomen publiek – het was uitverkocht – zijn gedicht ‘Hotel’ voor.

Zo, denk ik soms, is dit bestaan:
een eindeloze gang vol deuren
die niet open willen gaan,
zodat je op den duur niet weet
of het hotel wel kamers heeft –
misschien is het alleen een gang.

Vervolgens schuifelde het publiek richting de dichters, verborgen achter deuren die soms wel en soms niet – dan was de kamer vol – opengingen.

Over de grens

Het thema dit jaar was ‘over de grens’. Zowel voor de dichter als de toehoorder gaat poëzie in al haar aspecten over het zoeken van grenzen en het creëren van ruimte. Ongetwijfeld snakte iedere bezoeker gisteren eventjes naar die ruimte; bij de grote namen – Remco Campert, Ramsey Nasr, Tommy Wieringa – was het in het begin ontzettend druk. Ikzelf hervond de ruimte bij de Studium Generale-lezing van hoogleraar vertaalwetenschappen Ton Naaijkens. Hij haalde Piet Gerbrandy aan, die het had over hoe moeilijk het was om de ziel van een gedicht te vangen (dat hij het moeilijk vindt die ziel te lokaliseren, zei Naaijkens, ‘kunnen we hem toch moeilijk kwalijk nemen’).

Het vinden van de ziel, de waarde of de schoonheid van poëzie is waar de dwaaltocht door het Huis van de Poëzie om draait. Dat staat in contrast met de onpersoonlijkheid van een hotel, maar gedijt daarentegen weer goed bij de grandeur van Karel V. Al zoekend komt de bezoeker in aanraking met een breed scala aan poëtische vormen: de cabaretachtige, sentimentele poëzie van Hans Dorrestijn, de mooie, verhalende poëzie van Mischa Andriessen of Engelstalig werk van Anna Arov en Dipika Mukherjee. De ene dichter en poëzievorm vaart wel bij de voordracht (Dorrestijn), terwijl de andere – voor diegene die er niet bekend mee is – vaak een tweede lezing behoeft (Andriessen). Soms voelt de toehoorder in de woorden een schittering, waarna een opgewekte nieuwsgierigheid hem de boekhandel in zal drijven.

Ramses is dood, leve Ramsey

Bij sommige dichters komen alle aspecten samen. Een afwisseling van verrassing, ontroering, schoonheid en humor in de stijl, en het talent om dat alles er in de voordracht nog extra uit te laten komen. Het is misschien clichématig, maar alleszins waar: alle bezoekers die een plekje hadden weten te bemachtigen bij de Dichter Des Vaderlands Ramsey Nasr leken het erover eens dat we aan deze dichter nog heel veel plezier gaan beleven. Zijn gedichten stralen op verschillende manieren en daarnaast stopt hij ook nog een fijne dosis politiek en maatschappelijk engagement in zijn werk, iets wat je bij Nederlandse kunstenaars de laatste jaren niet vaak terugvond. Maar misschien nog belangrijker, zeker voor een Dichter Des Vaderlands, is dat Ramsey Nasr het vermogen bezit om iedereen aan te spreken. Daarin doet hij denken aan Ramses Shaffy, wiens recente overlijden overal betreurd werd. ‘Ramses is dood, maar Ramsey leeft’.

Een van de gedichten die Nasr voordroeg was ‘Een plaatselijk heelal’, geschreven naar aanleiding van de dood van Simon Vinkenoog (ook terug te vinden op www.ramseynasr.nl):

simon v. kon het tegen je uitroepen
juichende vuisten, de kop van een gier:
‘al wat beweegt zal in beweging blijven’
waarmee je een helder antwoord had verkregen
op een niet eens gestelde vraag
(niet door jou althans en niet vandaag)
maar het was een antwoord
onnavolgbaar accuraat
dat naar de wetten der patafysica
niet zacht uit de ruimte
maar van luid daarachter leek te komen
rechtstreeks bij de chaos vandaan

Roze blinddoekje

Op ieder moment tijdens het Huis van de Poëzie waren er tien activiteiten tegelijk bezig. Van de voordrachten in intieme of grotere kamers, het poëtisch spreekuur, lezingen over de Spaanse dichter Federico Garcia Lorca tot aan een poëzievoordracht in ‘de donkere kamer’. Die laatste verdient vermelding. Met een roze blinddoekje werd de toehoorder via mystieke muziek en geur én gedichten van Reve (onder andere ‘Pedofiel Nachtlied’, de reden achter deze combinatie bleef onduidelijk) in een staat van ontvankelijkheid gebracht. Een duidelijk voorbeeld van ‘over de grens gaan’.

De al genoemde Peter Knipmeijer liet een paar mooie gedichten horen. Een ander sterk optreden was van Menno Wigman (volgens Ingmar Heytze ‘de beste dichter van zijn generatie’), die indruk maakte met zijn scherpe, ietwat zwartgallige poëzie. Verschillende soorten schoonheid in verschillende vormen van poëzie, allemaal met eigen waarden en eigen grenzen. Daaraan ontleent het Huis van de Poëzie haar kracht.

Structureel

Toch nog één kritische noot. Niet voor het Huis van de Poëzie of haar organisatie, maar voor de gemeente Utrecht. Tijdens de openingsspeech stipte Ari Doeser aan dat de gemeente Utrecht een welgetelde 50.000 euro per jaar als subsidiegeld voor de culturele organisaties uittrekt. Dat is natuurlijk absurd weinig; een organisatie als het Poëziecircus verdwijnt hierdoor. De ook aanwezige burgemeester Aleid Wolfsen trachtte deze aanklacht te pareren met een gedicht, waarvan de eerste regel luidde: ‘Utrecht ís poëzie’. Dat mag allemaal wel zo wezen, maar de kunst heeft structureel subsidie nodig om te overleven en om evenementen als het Huis van de Poëzie mogelijk te maken. En getuige de opkomst en het enthousiasme zullen veel mensen dit met mij eens zijn.