Boeken / Poezie

Toppunten van poëzie

recensie: Een luchtbel in een vluchtige rivier – Jean Pierre Rawie
Berten Steenwegen

Jean Pierre Rawie geniet door eigen werk en vertalingen een bovengemiddelde roem, en de dertig vertalingen in Een luchtbel in een vluchtige rivier verdienen het daaraan bij te dragen. De meeste van die vertalingen vormden eerder het slot van zijn bundels met eigen gedichten. 

In chronologie wordt geopend met de 13e-eeuwse Siciliaan Giacomo da Lentini (mogelijk de eerste die aan het hof van keizer Frederik II het sonnet beoefende) en geëindigd met William Yeats. In het tijdsverloop ontvouwen zich zowel in de gedichten als in Rawies commentaar mooie lijntjes van een literatuurhistorische schets. De meeste gedichten hebben een Latijnse brontaal en stammen uit de Europese barok, waarmee Rawie zich het meest verwant voelt. Wat eraan voorafgaat boeit in zijn eenvoud wat minder, maar de renaissance maakt veel goed. Het sonnet op zich loopt gevaar door zijn aan versmaat en rijmschema gebonden vorm min of meer gekunsteld of verwrongen te zijn. Maar juist in het keurslijf kunnen gevoelens ieders hart bereiken als ze met uiterste creativiteit geformuleerd worden.  

Puzzeltje

De meeste (nogal anekdotische) poëzie van onze tijd zijn we gewend zonder al teveel moeite te lezen – hermetisme is algemeen uit den boze, wat zich uitkeert in nogal wat anekdotisme. Het is even wennen aan het taaleigen van de vertalingen die Rawie opdient. Je leest eraan af dat er flink en met veel talent aan gewerkt is. De zinsgrammatica lijkt hier en daar een puzzeltje waarbij je je even moet afvragen waar een voornaamwoord betrekking op heeft en wie of wat bij een persoonsvorm hoort. Maar je wordt al snel beloond met een bijscholing nauwkeurig lezen. De gedichten openen zich steeds gewilliger.  

Wat ook helpt is het beknopte commentaar van Rawie na ieder gedicht. Zijn weldadig zorgvuldige schrijfstijl is niet héél alledaags, wat op een natuurlijke manier aansluit bij de gedichten. Ook raak je vertrouwd met de weinig uiteenlopende thema’s die de gedichten bestrijken. Die raken nogal wat treurigheid aangaande het bestaan en dat is niet helemaal meer van onze wat luchthartiger tijd. Veel memento mori ook. Maar die treurigheid, alleen al om het verspillend voorbij laten gaan van de tijd van leven, is min of meer van alle tijden en kan op zijn minst worden nagevoeld. 

Smart

Rawie geeft ‘een ietwat overtrokken, puberale indruk’ toe die soms gemaakt wordt. ‘Er wordt een geweldige smart onder woorden gebracht, die op het eind slechts veroorzaakt blijkt te worden door de afwezigheid der geliefde’ die nota bene zijn gevoelens wél beantwoordde. Ach, zegt hij ook, ‘reeds de Ouden wisten dat er in poëzie zelden iets nieuws gezegd wordt, maar hetzelfde telkens nieuw verwoord moet worden.’ 

Hier de mooie terzinen uit het sonnet ‘De zon vlucht voor de zon’ van de 17e-eeuwse Spanjaard Gabriel Bocángel: 

Wat is geweest, is weg; de toekomst is
nog niet in leven, en wat nu bestaat,
bestaat niet echt, omdat er niets beklijft.
 

Alleen wat wij niet weten is gewis;
de wereld, een op wind gestoelde staat
waarin toevalligheid de wet voorschrijft.

que tiene por monarca un accidente…  Voor het metrum boft Rawie dat in zijn taal toeval door toevalligheid vervangen kan worden. Of is dat toch iets minder toeval? Al lezend ga je sommige keuzes afwegen en begrijpen.   

Overdrijving

Wel heel erg zum Tode betrübt vindt Rawie graaf Conde de Villamediana. Diens sonnet loopt over van smartelijkheden die de graaf zogenaamd overkwamen. Want hij had veel lol in zwaardvechten, bedreef als biseksueel liefde te over en had vrij toegang tot het koninklijk hof, zoals wel meer van zijn ‘lotgenoten’. Het niet zonder overdrijving en toch aangrijpend bezingen van treurigheid leek volgens afspraak tot het genre van de poëzie te moeten horen. Dat is later voor veel gedichten in mindere mate steeds op blijven gaan.                             

Het laat zich niet moeilijk raden waarom Rawie voor zijn bundel als titel Een luchtbel in een vluchtige rivier geciteerd heeft. Het water van de tijd neemt zo’n snelle vlucht dat het de adem zou benemen als een op zich luttele luchtbel niet voor verdrinking zou behoeden.