Vriendschap boven kunst
In het succesvolle Pakman stonden de speelse jochies die zich tijdenlang schuilhielden in vier volwassen kerels centraal. In Artemis’ nieuwste voorstelling werkte artistiek leider Floor Huygen opnieuw samen met theatermaker Bruno Vanden Broecke, maar in het vrijwel gelijknamige resultaat, Vakman, lijkt het kinderperspectief verlaten. Het draait om vier bevriende, eigenzinnige kunstenaars die hun slechtste werk naar god helpen en tijdens dit ritueel een bijzondere vriendschap blootleggen.
Dat laatste heeft ook veel te maken met de vorm van de voorstelling, die ruimte laat voor improvisatie en zo voor wat extra spannende momentjes zorgt. De montageachtige opeenvolging van qua toon, tempo en karakter volstrekt verschillende scènes binnen dit chronologische verhaal zorgt er bovendien voor dat het niet makkelijk saai wordt. Teksttheater, bewegingstheater, muziektheater, mime; van alles heeft het een beetje en het is niet in een kant-en-klaar hokje te stoppen – net als de mannen over wie het gaat. Toch heeft Vakman nog wat aan scherpte en timing te winnen en een spanningsboogdipje na de sterke start te overwinnen; gelukkig mogen de mannen het nog vele keren spelen.
Mogelijk gaat het oeverloze gezwam over kunst aan de kleinste kijkertjes voorbij. Maar dat kan totaal geen kwaad, want het gaat op de keper beschouwd helemaal niet over kunst; dat is slechts het vehikel om de vier mannen met elkaar om te laten gaan. Dat vriend Vakman op sterven na dood is en dat dit zijn laatste avondmaal is, is ook nauwelijks meer dan de aanleiding voor de bijeenkomst van de vier vreemde vogels – het komt slechts terloops ter sprake en speelt nauwelijks een dramatische bijrol.
Drie vrienden treffen elkaar met ingepakte schilderijen onder de arm en op een kar in het ruime atelier van de succesvolste van allemaal: Vakman. Daar staat van alles, het meeste ook ingepakt in witte doeken, behalve dan de boksbal, de draaitafel, een bankje zonder poten en de niet te missen vuilcontainer. Omringende gordijnen missen, het vloerdeel van de zaal speelt volkomen zichzelf, inclusief deuren en inhammen. En ook inclusief de technici, die zeer zichtbaar aanwezig zijn en zelfs interactie hebben met de spelers. Grote afwezige in het eerste deel is de titelgever, die uiteindelijk opkomt op de galerij, als een god alles overziet en zich dan pas als gelijke onder zijn vrienden begeeft.De vier hebben veel gemeen, ze zijn immers allemaal kunstenaar, maar ze zijn vooral allemaal geen doorsnee mensen. De emotionele, abstracte werkende jarenzeventigbohemien Dree, een manisch-depressieve rol waarin Stefan Degand schittert; alleen zijn gezichtsuitdrukking is al voldoende om geregeld in lachen uit te barsten. Bruno Vanden Broecke is zeer overtuigend als de overgebleven hippie-folk-rocker Braem, een multitalent dat maar niet echt boven wil komen drijven – behalve als hij een gevoelig liedje vol taalvondsten zingt. Bert Luppes’ karakter Mon heeft z’n beste jaren gehad, maar teert nog altijd op zijn hoogtijperiode en verveelt verder iedereen met eindeloze theorieën en feitjes. En tot slot is daar Vakman, de succesvolle, trendy, kunstenaar, treffend gespeeld door Fabian Janssen.
Hun vriendschap blijkt gaandeweg de voorstelling een onverbrekelijke broederschap; klef, en toch oprechter dan oprecht. Bij elkaar kunnen ze zichzelf zijn, tegen elkaar kunnen ze eerlijk zijn, elkaar begrijpen ze ook als dat wat gezegd wordt niet is wat bedoeld wordt. En mocht het dan toch eens verkeerd worden opgevat, dan kan dat uit de weg worden geruimd. Echte vriendschap blijft over, zelfs als je de kunst waarop ze ooit gebaseerd was ritueel verbrandt.