De geniale gekte concentreert zich in gospel en de jungle
Hoe vaak gebeurt het dat een theater verandert in een kerk? Misschien bij domineeszoon Freek de Jonge of afvallige Youp van ’t Hek, maar veelal is het theater toch de plek om de heilige huisjes van weleer met grof verbaal geweld naar beneden te halen. De mannen van Herman in een bakje Geitenkwark (‘HiebG’ naar eigen zeggen) pakken het anders aan: iets minder grof en verbaal, maar zeer subtiel en vocaal. Met succes: sinds de Parade van 2012 zijn ze aan een flinke opmars bezig en veroveren ze het hele land. Wat valt er dan zoal te verwachten? In ieder geval vier stuks aan absurdistische geesten bij elkaar, dat moet haast vuurwerk opleveren. En dat met gemoedelijke, kerkelijke zang, terwijl God even een andere kant op kijkt.
Het programmaboekje had al moeite om de voorstelling in een hokje te plaatsen. Vocaal cabaret met ballen kwam nog het dichtst in de buurt, wat uiteraard vragen oproept over de mate van cabaret in het programma. Is het louter muziek, zang, musical? Is het überhaupt wel grappig en op welke manier tonen ze ballen? Het is in elk geval duidelijk dat Polle, Rein, Rob en Bennie zeer getalenteerd zijn en een achtergrond in de muziek hebben. Vanaf de eerste seconde is te merken dat de mannen perfect op elkaar ingespeeld zijn (al beatboxend en zingend in canon lopen ze ontspannen over het toneel) en tegelijkertijd iets volstrekt nieuws presenteren. Iedere sketch wordt ingezet met een liedje, als ware het een gospelkoortje of rapgroep, om het even welk genre de revue passeert. Het is maar net hoe hun pet staat. Zo muzikaal als het klinkt, zo absurd zijn hun teksten. Geen enkel onderwerp wordt geschuwd, zelfs talentenjachten en de edele delen krijgen een nieuwe dimensie. Smoothies, de kindertelefoon, een verjaardagsliedje: het komt allemaal in rap tempo voorbij.
Hoewel het allemaal origineel overkomt, blijft er toch ergens een gemis. Had er tekstueel niet meer in het vat gezeten? Een maatschappelijke kritiek is misschien wat teveel gevraagd, maar een filosofische bespiegeling of incongruentie had de liedjes zeker sterker gemaakt. Nu was het toch vooral wat aan de platte kant, als vier jongens die bij elkaar zitten en roepen wat het eerste in hen opkomt. In hun volgende show zouden ze meer inhoud mogen inpassen, want op muzikaal gebied valt er niets aan te merken. Er komt geen instrument aan te pas, alle geluiden produceren ze immers zelf. Het vergt veel van de techniek (ook van het licht), want het kan zomaar gebeuren dat je naar een gênante scene in de slaapkamer zit te kijken en vervolgens in de jungle belandt. Niet dat het allemaal vlekkeloos verloopt, want de jongens krijgen onderling regelmatig ruzie. Afzondering en uitsluiting zijn meer regel dan uitzondering. Niet gek ook, want ze lijken geen van allen op elkaar. Ze zijn lang, dun, klein, knap, dik en vooral disproportioneel gespierd voor enigszins fysiek theater. Bovenal beklijft toch het beeld dat de jongens enorme lol hebben in het spelen en dat het publiek daar na de eerste kennismaking in meegaat. Dat maakt het tot een heerlijke, lichtvoetige voorstelling. Al met al vocaal cabaret, maar ballen? De grenzen worden weliswaar terloops opgezocht, maar het mag scherper en gewaagder.