Theater / Voorstelling

Shakespeare in Seattle

recensie: Dood Paard – Macbain

In de kolderieke Paradevoorstelling Club 27 voerde Gerardjan Rijnders de uitgezakte geesten van enkele roemruchte rocksterren op, die op hun zevenentwintigste het leven lieten. Te midden van onder meer Janis Joplin en Jim Morrison schitterde een naam door afwezigheid: Kurt Cobain, de frontman van Nirvana, die zichzelf op 5 april 1994 met een jachtgeweer de dood in joeg. Rijnders is hem niet vergeten. Integendeel: in Macbain trekt hij parallellen tussen de levens van Cobain en zijn eega Courtney Love en Shakespeares bloederige tragedie Macbeth.

Macbeth krijgt plots het koningschap van Schotland in zijn schoot geworpen, Cobain wordt de stem van een generatie tegen wil en dank. Beiden voorvoelen dat deze situatie onhoudbaar is. Ze worden allebei gespeeld door Gilles Biesheuvel, bijgestaan door Manja Topper als onder andere Love en Lady Macbeth. De voorstelling is dialectisch opgebouwd in drie delen: een gedeelte over Cobain en een fragmentarische introductie tot Macbeth leiden in het derde deel tot de creatie van de tragische titelheld.

Gekeuvel en gekrijs

Het eerste deel is gebaseerd op interviews met Cobain en Love. Al bankhangend springen ze melig van de hak op de tak. Love pocht met de acteurs die ze heeft ontmoet en de bands die haar geïnspireerd hebben, Cobain bespreekt zijn ADHD, zijn puberjaren, zijn tanende inspiratie en zijn gewoonte om een zonnebril te dragen uit angst voor slechte foto’s. De paradox is duidelijk: hoe ongeëngageerder, ongeïnspireerder en nihilistischer ze zich tonen, hoe meer ze een spreekbuis worden voor een generatie.

Hierna volgt een gefragmenteerde opsomming van Macbeth, waarin Biesheuvel en Topper, als twee kinderen die vanachter de bank poppenkast spelen, afwisselend de heksen, Macbeth, Lady Macbeth en een zwik aan randpersonages opvoeren. Ondanks het soms inventieve gebruik van speelgoedattributen (stokpaardjes, poppen, een Mega Mindymasker) is dit gedeelte een zware zit. De korte scènes zijn hysterisch, krijserig en wekken eerder verwarring en ergernis dan dat ze een heldere of komische inleiding op de tragedie zijn. Zelfs een koddig arrangement van Smells Like Teen Spirit op z’n Purcells brengt geen redding.

Een troosteloze synthese

In het derde deel komen de twee verhalen samen. Het kersverse koningskoppel hangt weer op de bank, wachtend tot de voorspellingen van de heksen uitkomen: de koning zal niet worden verslagen tot het woud tegen hem oprukt, geen man die uit een vrouw is geboren zal hem ooit kunnen verslaan. Geborgenheid kunnen ze elkaar niet meer bieden en gaandeweg slaat hun arrogantie om in paranoia, tot ze uiteindelijk blasé en murw hun noodlot accepteren.   

Rijnders’ dialoog, hier en daar gelardeerd met parafrases van Cobains teksten, is afwisselend poëtisch en rauw, maar heeft het probleem dat de trage treurnis van de tekst de teneur van het stuk gaat bepalen. De meeste spanning komt niet voort uit het gekift van Biesheuvel en Toppers, maar uit het toneelbeeld. Boven de hoofden van de koning en koningin hangt het zwaard van Damocles in de vorm van een glasplaat met bestek, waarvan de schaduwen op de vloer de takken van het naderende woud vormen.

Ongelukkige samenkomst

In zijn zelfmoordbrief citeerde Cobain uit een nummer van Neil Young: ‘It’s better to burn out than to fade away.’ Helaas, hoewel de voorstelling op weg naar het einde wel degelijk mooie momenten kent, kwijnt deze toch langzaam weg. Nu is dit dramaturgisch volledig verantwoord – het koninklijk paar wacht eenzelfde lot – maar interessant theater levert het te weinig op. Hoe sterk Shakespeares tragedie en Cobains muziek afzonderlijk ook kunnen zijn, het nieuwe geheel is minder dan de som der delen.