Op zoek naar het hogere
In Richard Hemkers nieuwe roman Hoogmoed vallen vele grote woorden, en die zeggen alles over de wereld die hij beschrijft. Soms is dat wat te veel, maar Hemker beschrijft met verve een personage op zoek naar het hogere.
Chris Seutorius, de hoofdpersoon en schrijver van de dagboekfragmenten die samen Hoogmoed vormen, is op zoek naar het hogere, maar wordt telkens door het mondaine terug naar de aarde getrokken:
Moeder, hand op het hart, ik heb je lief. Een bezoek vergt weliswaar enige zelfoverreding maar hier ben ik dan.
‘Chris wat heerlijk je weer te zien. Is dat jouw auto?’
‘Nee, dat is een gehuurd busje. Ik heb besloten mij voor onbepaalde tijd te vestigen in Vezoul en ik heb mijn spullen opgehaald.’
‘Wanneer mogen we nu eens langskomen?’
‘Binnenkort, binnenkort. De formaliteiten zijn bijna afgehandeld.’
‘Je ziet er welvarend uit. Beweeg je wel voldoende?’
Halverwege de roman besluit Seutorius van zijn tijdelijke verblijf in een oude pastorie in het Waalse Vesoul een vast verblijf te maken. Daar, tussen sneeuw, bos en keuvelende kleine luyden, werkt hij ogenschijnlijk aan een monografie over Giovanni Pico della Mirandola, een vijftiende-eeuwse humanist. Tegelijkertijd haalt hij herinneringen op aan zijn middelbare-schooltijd en zijn vriendengroep. Maar is het schrijven van dat boek niet een excuus? En een excuus waarvoor eigenlijk?
Metafysica
Hoogmoed bestaat uit twee verhaallijnen. De eerste speelt halverwege de jaren negentig. Seutorius haalt herinneringen op aan zijn vriendengroep, voordat het leven hen uit elkaar trok en andere kanten opstuurde. Ze zijn vroegwijze gymnasiasten. Eén van de vrienden, Dimitri, past Griekse mythen aan; de helft van de groep gelooft in ‘de daimon’, een uit de Griekse filosofie afkomstige term die een soort openbaring inhoudt waarin het goddelijke zich manifesteert. Allemaal houden ze van het voeren van hoogdravende gesprekken. Het heeft iets aandoenlijks: het geloof van jongeren dat het leven oneindig is, en het geloof van deze jongeren dat de wereld in essentie metafysisch is.
Want dat – een geloof in metafysica – is wat Seutorius heeft overgehouden aan zijn jonge jaren. Zonder ironie spreekt hij over de ‘mensenziel’ en ‘de revelatie van de geest’. Het is niet vreemd dat Hoogmoed vol zit met pogingen om in contact te komen met het ‘hogere’, zoals socioloog Gabriël van den Brink dat noemt. Zo woont Seutorius in een oude pastorie (waar de mantel van de vroegere bewoner, père Lamartine, nu als gordijn aan de muur hangt), en komen het boeddhisme en andere geestelijke stromingen die de relatie tussen hemel en aarde verklaren langs. De zoektocht naar dat hogere fascineert.
Op een afstand
Seutorius is een afstandelijk en koel observator: in zijn aantekeningen zoekt hij naar verklaringen, motivaties en redenen. Hierdoor wordt de lezer op een niet altijd prettige afstand geplaatst. Tegelijkertijd benadrukt die toon Hoogmoeds vervreemdende aspecten. Op een gegeven moment ontvangt Seutorius een brief die hij en zijn vriend Panos dertien jaar geleden hebben opgesteld, terwijl het bedrijf dat het schrijven verstuurt (deels) fictief blijkt te zijn. Later blijkt een boek met verhalen van Boenin een schat te bezitten. Het zijn klassieke Gotieke elementen: verhalen in verhalen, spokende geestelijken, onbetrouwbare vertellers.
Het verleden blijft terugkeren. Zo schrijft Hemker Hoogmoed in Gotieke stijl. En dat verleden is de reden dat Seutorius naar Wallonië is gekomen: zowel om te verwerken wat hij nog niet helemaal doorgrondt, maar ook om er afstand van te nemen. Het blijft aan hem trekken: zie het hierboven aangehaalde gesprek tussen moeder en zoon, die tegen zijn wil oude spullen komt ophalen. Je blijft lezen omdat je wil weten hoe dat conflict eindigt.