Oorlogsherinneringen van een dappere vrouw
Begin jaren negentig schrijft Hannelore Grünberg-Klein haar herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog op – een oorlog die zij als enige van het gezin Klein overleeft. Zolang er nog tranen zijn is een bijna zakelijk relaas, zonder aangezette emotie. De feiten zeggen meer dan genoeg.
De geschiedenis begint in Berlijn, in de jaren twintig. Grote werkeloosheid teistert de Duitse bevolking, terwijl de Joodse cultuur haar bloeiperiode doormaakt. In een beschermend en traditiegetrouw milieu komt Hannelore ter wereld, vlak voordat Hitler de macht grijpt. Uit angst voor de nazi’s blijft ze enig kind. Haar nichtje Ruth is als een zusje voor haar. De beklemmende sfeer onder de volwassenen gaat grotendeels langs hun heen. Tot de nacht van 9 op 10 november 1938:
Met de Kristallnacht, de brandende synagoges en kapotgeslagen winkels en warenhuizen van Joden in geheel Duitsland kwam een einde aan onze schooltijd en daarmee ook aan onze kindertijd. Ruth en ik waren toen tien en elf jaar oud.
De St. Louis
Met de Kristallnacht begint het overleven. Even is daar de hoop om ver weg te geraken van het nationaalsocialistische bewind. De SS St. Louis vertrekt op 13 mei 1939 met 937 Joden aan boord vanuit de haven van Hamburg en zet koers naar Havana; een tragische geschiedenis waar weinig mensen mee bekend zijn. Onderweg heerst een feeststemming, de bemanning is opgedragen om ‘de Joodse passagiers als buitenlanders te behandelen’. In de vroege ochtend van 27 mei bereikt de St. Louis haar bestemming. Slechts achttien passagiers worden toegelaten, de rest blijft aan boord. De president van Cuba eist onmiddellijke afvaart. Na dagen van onderhandelen, leven tussen hoop en vrees, wordt het lot voor veel van de radeloze passagiers bezegeld: de St. Louis keert terug naar Europa.
Prikkeldraad
De familie Klein komt in Nederland terecht en verdwijnen direct achter prikkeldraad: ‘Wij wisten niet dat wij onze vrijheid voor de komende zes jaren kwijt waren, en dat de meesten van ons, ook mijn ouders, de vrijheid nooit meer zouden beleven.’ Eerst in Rotterdam, dan volgt Kamp Westerbork (waar de eerste jaren nog een relatief rustig leven wordt geleid) en vervolgens het gevreesde Auschwitz-Birkenau. Daar wordt ze gescheiden van haar moeder, een passage die door haar kale eenvoud door merg en been gaat:
Willoos als een slaapwandelaarster liep zij met de anderen mee. Niet één keer draaide mama zich om en ik keek haar na en wist niet dat ik haar voor de laatste keer had gezien. Mama was eenenveertig jaar oud toen zij vergast werd.
Kracht
Gerrit Komrij zei: ‘Goede literatuur bezit het vermogen ons met andermans ogen te laten zien.’ Wanneer we dit als criterium nemen, is Zolang er nog tranen zijn daarin volkomen geslaagd. We zien, en al is het maar een paar procent, een leven en maken daar voortaan onderdeel van uit. Een leven dat, zoals zoon Arnon Grunberg in zijn nawoord schrijft, niet enkel door de oorlog is bepaald. Kracht, doorzettingsvermogen en moed liggen hiervoor aan de basis, de wil om onafhankelijk te blijven. Wat haar boek maar weer eens laat zien is de (veer)kracht van de mens. En met de kracht van de mens, ook die van de literatuur.