Onthullende brief aan gestorven vriendin
Een weduwe schrijft een brief aan haar lang geleden gestorven vriendin. Dat is in het kort de novelle Vaak ben ik gelukkig van de Deense schrijver Jens Christian Grøndahl, onlangs in Nederlandse vertaling verschenen. De titel is ontleend aan een vroeg negentiende-eeuws gedicht, dat als motto op de eerste bladzijde staat:
‘Vaak ben ik gelukkig en toch zou ik graag huilen;/omdat geen enkel hart mijn geluk volledig deelt.’ De blijdschap is buitenkant, zegt de dichter, eigenlijk huilt de vrouw. Haar eenzaamheid brengt haar in een toestand van fundamentele gespletenheid. Als ze verdrietig is verschaft diezelfde eenzaamheid haar een vreemd soort geluk.
Zo zitten veel mensen in elkaar. Onze gevoelens zijn ambivalent, gecompliceerd en vaak niet te peilen. Het levensverhaal van Ellinor is een illustratie van deze innerlijke tegenstrijdigheid. Zonder grote woorden of emotionele uitschieters vertelt ze wat er gebeurd is nadat Anna, haar vriendin, verongelukte tijdens een gezamenlijke skivakantie. Anna was daar niet alleen. Ellinors man Morten kwam om in dezelfde lawine. Hij werd nooit gevonden. Later bleek dat de twee een relatie hadden gehad. Een geheim dat Ellinor deelde met Anna’s echtgenoot Georg.
Overname van een achtergelaten leven
Grøndahl werkt, geholpen door de oude dichtregels, dit banale overspelthema in een ononderbroken stroom herinneringen uit tot een existentieel verhaal. De nu zeventigjarige Ellinor kwam na het ongeluk en de schokkende onthulling in de rol van trooster en helper. Georg en zijn twee kinderen hadden haar nodig. En zij liet zich niet kapot maken door het ultieme verraad; ze was wel wat gewend na haar eenzame jeugd. De achtergebleven wederhelften trouwden met elkaar en Ellinor voedde de twee jongens op. De rijke Anna, die Ellinor altijd haar afdankertjes had gegeven, liet haar nu haar gezin na.
‘Ik nam de plek in die jij had achtergelaten. Ik nam jouw leven over, Anna, net zoals ik indertijd jouw trouwjurk had overgenomen’
Het belang van echte fictie
Grøndahl heeft onlangs een essay gepubliceerd waarin hij zich keert tegen de razend populaire stroom autobiografie en autofictie. Zijn opvatting is dat een lezer meer meekrijgt in een – uiteraard met autobiografische ingrediënten opgebouwd – fictioneel proces dan in een direct verslag van een schrijvers-ego. De dieptewerking van ieder menselijk gevoel, handelen en denken verdwijnt wanneer alleen de laag van het eigen bewustzijn wordt aangeboord. Zonder meteen alle egodocumenten te bestempelen als narcisme en navelstaarderij pleit hij voor een verhaal dat is opgebouwd uit zoveel mogelijk verschillende personages. Als we bijvoorbeeld dieper willen doordringen in het thema ‘overspel’ hebben we meer aan romans als Anna Karenina of Madame Bovary dan aan een dagboek of een blog. Een-op-een-herkenning versmalt de leeservaring.
Met deze stelling kun je het eens zijn of niet – Grøndahl heeft met Vaak ben ik gelukkig een overtuigende poging gewaagd. Met de beoogde meerdimensionaliteit en dieptewerking heeft hij echter voor zo’n korte novelle in de ik-vorm zijn hand overspeeld. Een van de raadsels die ten grondslag ligt aan Ellinors gespletenheid in ‘innerlijk’ en ‘uiterlijk’ wordt opgelost, maar een dergelijke ‘plot’ is toch niet voldoende. De andere personages zijn nauwelijks uitgediept – daarmee ondergraaft Grøndahl eigenlijk zijn eigen romantheorie. Met name de beschrijving van de verwende zoon Stefan, die carrière heeft gemaakt en er een karikaturaal succesgezin op na houdt, komt clichématig over. De vertaling van Femke Blekkingh-Muller is echter uitstekend.