Een parel en een zeperd
Heel af en toe kom je een uitvoering tegen die je blik op een werk honderdtachtig graden omdraait. De Tweede Symfonie van Sergej Tanejev was zo’n werk. Hoewel ik altijd een bewonderaar van Tanejev ben geweest was De Tweede toch wel een beetje een zwak broertje in ’s mans oeuvre. Nadat de componist de nodige kritiek te verduren kreeg op de eerste uitvoering in 1879 raakte hij de symfonie nooit meer aan. Daardoor bleef het bij de huidige drie delen. De twee opnamen die tot voor kort voorhanden waren (Gunzenhauser op Marco Polo en Poljanski op Chandos) deden weinig om die negativiteit te weerleggen: een wat vermoeid, vlak werk met weliswaar een zeer memorabele deun in de finale, maar verder weinig enerverends.
Vladimir Fedosejev |
De Russische dirigent Vladimir Fedosejev veegt met deze opname dat oordeel van tafel: het is alsof je voor het eerst na de schoonmaak naar een Rembrandt-werk kijkt dat je tot dan toe alleen kende met een dikke, koffiebruine laag smeer er overheen.
Tsjaikovski
Sergej Tanejev is één van die mensen die altijd genoemd worden in verband met iemand anders – in dit geval Tsjaikovski. Als pianist verrichtte hij de premières van Tsjaikovski’s laatste twee pianoconcerten, als componist had hij les bij de grootmeester en als vriend voltooide hij het corpus van het Derde Pianoconcert na Tsjaikovski’s dood in 1893. Zijn uitgangspunt als componist was echter een heel ander dan dat van zijn leermeester: waar die vooral inspiratie zocht bij Mozart en Haydn, ging Tanejev (zeer ongebruikelijk in die tijd) veel verder terug – naar Bach, maar vooral naar nog oudere bronnen. Bovendien ontwikkelde hij een voorliefde voor thema’s uit de klassieke oudheid. Geen van beide kenmerken hielp de acceptatie van zijn werk veel verder.
Het werken aan de stukken van Tsjaikovski zaliger heeft er helaas voor gezorgd dat Tanejevs eigen creaties in het verdomhoekje belandden. Zijn overdaad aan zelfkritiek en zijn onwil om het eigen werk te promoten hielpen uiteraard ook niet echt, om nog maar te zwijgen van allerhande onbenullen aan het begin van de twintigste eeuw die hem van ‘academische droogheid’ betichtten zonder een noot van zijn werk te hebben gelezen of gehoord. En dat was allemaal best jammer, want Tanejevs muziek doet voor weinig onder, zoals ook deze cd maar weer eens aantoont.
Gergiev
Tanejevs kamermuziek kende al eerder een revival; vooral het Pianokwintet uit 1911 wordt alom als een meesterwerk gezien; maar ook de negen strijkkwartetten en het vroege Pianotrio. De laatste jaren schiet het gelukkig weer wat meer op met zijn orkestrepertoire. Zo speelde Valeri Gergiev (zij het met aanvechtbaar resultaat) al eens de Vierde Symfonie op het Rotterdamse Gergiev-Festival. Die Vierde is ook meteen Tanejevs bekendste en meest opgenomen werk.
De Tweede Symfonie werd tijdens zijn leven niet gepubliceerd en vond pas in 1977 zijn weg naar de werktafel van musicoloog Vladimir Blok. Die schaafde, poetste en voltooide een versie die behoorlijk uitgevoerd kon worden (het manuscript was niet meer compleet); Fedosejev heeft deze versie dan ook als uitgangspunt genomen. Het zal iedereen vergeven worden dat hij bij de beginmaten denkt aan Tsjaikovski’s Derde Symfonie, maar Tanejevs affiniteit met oude- en barokmuziek openbaart zich al snel – ze is nog het best te horen in het langzame tweede deel: een prachtige fuga met een prominente rol voor de houtblazers (en een lange hobo-solo).
Ademloos
In de finale, tenslotte, knettert het vertrouwde Russische kopergeluid met een allesoverweldigende kracht, waarbij het geraffineerde, meerlagige spel van de kopersectie nooit uit het oog wordt verloren. Luister in het bijzonder naar de eerste fanfare op 0:38; wat bij Gunzenhauser en (in mindere mate) Poljanski een tamme, slecht gedefinieerde, zelfs wat saaie passage blijft, wordt hier het leidsel van een geraffineerde spanningsopbouw, met afwisselende secties die het voortouw nemen.
Het is vanaf het begin duidelijk dat Fedosejev en zijn orkest in de opgave geloven: er wordt gespeeld met bezieling, energie en vlekkeloos vakmanschap. De ademloosheid van de interpretatie overstijgt nergens de technische capaciteiten van de uitvoerders – en dat zegt meer over het laatste dan over het eerste, want Fedosejev gooit het gas vol open. Het is een kwestie van smaak of je gecharmeerd bent van het zeer Russische kopergeluid – maar hier geeft het een contrast dat je je bij het meer gepolijste westerse koper nauwelijks kunt voorstellen.
Potpourri
Na deze sensationele Tweede is het dan weer raar dat de opname van Tanejevs Oresteia-ouverture zo slecht uit de verf komt. Het is geen ‘echte’ ouverture, meer een soort potpourri met thema’s uit de opera, maar wel heel vakkundig in elkaar gezet. Fedosejev neemt het stuk veel te snel, waardoor de zorgvuldige spanningsopbouw geen enkele kans krijgt. Vergelijk dat bijvoorbeeld eens met de prachtige, ingehouden majestueusheid waarvan Järvi (Chandos) zich bedient. Dit is de oudste opname van de cd en ook dat helpt niet. Het is alsof je door een ruit naar het orkest luistert; alle belangrijke nuances in dynamiek gaan ten onder in dezelfde grauwe klankensoep. De overige twee fillers maken weer veel goed, maar de trekker van deze schijf is toch echt de symfonie.
Zeperd
Na alle verrukking over Fedosejev zet Poljanski je weer met beide benen op de grond. Wat ik zei over de Tweede en Vierde Symfonie suggereerde de aanwezigheid van een Eerste en Derde. De Eerste is een jeugdwerk, de Derde is tien jaar jonger en stamt uit de beginperiode van Tanejevs samenwerking met Tsjaikovski. Ze werden in de jaren zestig al eens in de Sovjet-Unie opgenomen door Kurt Eliasberg, maar deze Chandos-cd bevat de eerste moderne opname. Ze halen misschien niet helemaal het niveau van de ‘even’ symfonieën, maar het blijft erg prettige muziek die al veel te lang op opname heeft moeten wachten – en vooral daarom is het buitengewoon spijtig dat het, in alle eerlijkheid, een zeperd is geworden.
De oude Eliasberg-opname ging gebukt onder een werkelijk tenenkrommende geluidskwaliteit, maar zelfs daarmee steekt hij nog met kop en schouders boven Poljanski’s poging uit. Vooral de Eerste gaat roemloos ten onder tegen de ijsberg van de desinteresse waar de dirigent het orkest niet vandaan lijkt te kunnen sturen, een euvel waar Poljanski’s eerdere opname van de Tweede en Vierde ook al onder leed. Bij de Derde is dat iets beter, maar daar is het probleem eerder dat het orkest bijkans desintegreert in de meer arbeidsintensieve passages. Ook de geluidstechnici mogen zich aantrekken dat ze erin zijn geslaagd een opname uit 2006 te doen klinken als een van dertig jaar eerder.
Haastklus
Maar het grootste euvel lijkt de dirigent. Hij is tenslotte verantwoordelijk voor het gebrek aan nuance, het ‘hollen-of-stilstaan’-karakter van deze interpretatie. Dat wreekt zich naast de dynamische passages vooral in de langzamere delen. Poljanski neemt het andantino van de Eerste Symfonie in iets meer dan de helft van de tijd die Eliasberg er voor nodig heeft. Het zal geen verbazing wekken dat als Eliasberg het springerige, ritmische karakter van het deel perfect in de vingers heeft, Poljanski er een haastklus van maakt. Hetzelfde verhaal, zij het minder extreem, doet zich bij de Derde voor. Tanejev is in deze werken absoluut geen ‘zware’ componist, maar Poljanski lijkt erop te staan hem wel zo te zien en dat wreekt zich in een onacceptabel pompeuze toonzetting.
Al met al twee opmerkelijke cd’s: een vol schot in de roos naast een dramatische misser. Als eerste kennismaking met het werk van deze opmerkelijke Rus is er nauwelijks een betere keuze mogelijk dan de Fedosejev-cd.
Besproken CD’s:
Sergej Ivanovitsj Tanejev: Symfonie Nr. 2 in B majeur; Ouverture en delen uit De Oresteia.
Tchaikovsky Symphony Orchestra (voorm. Orkest van de Radio en Televisie van de USSR) onder leiding van Vladimir Fedosejev. Opname 1991 (Symfonie), 1983 (Ouverture). VistaVera, ong. € 18.
Sergej Ivanovitsj Tanejev: Symfonieën Nr. 1 in E mineur; Nr. 3 in D mineur. Russisch Staats Symfonieorkest o.l.v. Valeri Poljanski. Opname 2006. Chandos, ong. € 18.