Muziek / Concert

Het venijn in de snuit

recensie: Neeme Järvi maakt zijn debuut voor het Residentie Orkest

Soms loopt een gebeurtenis echt over van ironie. Het debuut van Neeme Järvi als chef-dirigent van het Residentie Orkest in de Anton Philipszaal was zo’n gelegenheid. Nadat het publiek onder begeleiding van het orkest – het was Prinsjesdag, tenslotte – het Wilhelmus had gezongen riep één van de zaalwachten luidkeels “Leve de koningin”. Allerschattigst, die traditie.

De grap zat ‘m er in dat de kersverse maestro meteen daarna inzette met Peter van Anrooys Piet Hein Ouverture. Want om nou te zeggen dat Van Anrooy zo’n fan van de monarchie was… nee. Bij het huwelijk van Juul en Bernard in 1937 werd de man met orkest en al heengezonden nadat hij het had vertikt om het Horst-Wessel-Lied, een verzoekje van Bernard en het Nazi-partijlied, te spelen. Een tweede ironietje was dat een zekere, in de zaal aanwezige, minister van justitie waarschijnlijk heeft gedacht dat de ouverture voor hem werd gespeeld. Maar daar kan ik slechts naar gissen.

Last Night of the Proms

~


Maar alle ironie terzijde, de Piet Hein Ouverture is gewoon heel leuke muziek en eigenlijk één van de weinige stukken (met Verhulsts Gijsbrecht van Aemstel-ouverture) die zich lenen voor een Nederlandse Last Night of the Proms – de klassieke versie, wel te verstaan. Het liedje van J.P. Heije over de veroveraar van de Zilvervloot werd door Van Anrooy in 1898 tot deze ouverture bewerkt, en het is natuurlijk een inkopper – bijna elke Nederlander boven een bepaalde leeftijd kent het lied. En het miste ook hier zijn effect niet. Järvi’s tempi waren net iets breder dan die van de enige beschikbare opname van het werk (Nederlands Filharmonisch Orkest o.l.v. Kees Bakels) maar daardoor kreeg het stuk wel meer profiel – en dit is muziek die wel wat bombast kan hebben.

Geen dienst

Maar dan stuk nummer twee. Het gaat me bijna aan het hart om een zo beminnelijk pianist als Alexander Markovich af te vallen, maar met slecht gearticuleerd en soms ronduit slordig spel bewees hij Tsjaikovski’s tweede pianoconcert geen grote dienst. Vooral in het openingsdeel – met een behoorlijke solo – werd het daardoor moeilijk om door de bomen het bos nog te zien. Maar het grootste probleem was nog wel Markovich’ excessieve rubato (het aanzetten van contrasten: snel sneller, zacht zachter, enzovoort). Het toevoegen van dergelijke sentimentaliteit aan Tsjaikovski is een riskante onderneming. Over het algemeen ben ik wel gecharmeerd van een solist die een concert iets eigens meegeeft, maar hier werd het duidelijk iets teveel van het goede.

~

Het middendeel, met daarin een prachtig trio voor piano, cello en viool, werd wel weer heel beheerst gebracht en in de finale (een typische Tsjaikovski-knaller die weinig ruimte laat voor subtiliteiten) raceten Järvi en Markovich gepassioneerd naar de finish. Het was alleen wel spijtig dat die finale niet zoals bedoeld all’attacca (dus zonder pauze tussen deel twee en drie) werd ingezet. Al met al een wat onevenwichtige uitvoering, waarbij Markovich echter veel goedmaakte door een enthousiaste solotoegift.

Schilderijen

Dit enthousiasme hing ook over Järvi’s uitvoering, na de pauze, van Moessorgski’s Schilderijententoonstelling. Moessorgski, zo mogelijk het meest beruchte drankorgel uit de Russische geschiedenis, was nauw bevriend met de schilder Viktor Hartman, ook al een vriend van het statiegeld. Toen die laatste overleed, schreef Moessorgski een muzikale rondgang langs diens schilderijen, waar later door Maurice Ravel (en zo nog een dozijn anderen) een orkestratie van werd gemaakt. Het werkelijk grootse eindresultaat is dan ook minstens evenzeer Ravels verdienste als die van Moessorgski. Het is bovendien een stuk geworden dat zich er goed voor leent om met grootse gebaren te worden gebracht en Järvi is er de man niet naar om zo’n buitenkans te laten liggen. Het publiek reageerde zoals verwacht, met niet minder dan zes open doekjes. Met een bijzonder fraaie toegift (Jean Sibelius’ Andante Festivo)sloot Järvi zijn Haagse debuut in stijl af.

~

Één deur

De belangrijkste vraag, namelijk of Järvi en zijn nieuwe orkest met succes door één deur kunnen, lijkt bevestigend beantwoord te kunnen worden. Het Residentie Orkest, toch al geen misselijk gezelschap, speelde vrijwel feilloos en kende een paar opvallende uitblinkers. Vooral de kopersectie (in de Schilderijententoonstelling) en de participanten in het trio (Tsjaikovski’s tweede pianoconcert) lieten zien dat dit een orkest van niveau is. Laten we hopen dat het zo optimaal mogelijk kan profiteren van Järvi’s – omvangrijke – muzikale bagage.

De vraag is natuurlijk of de programmeur van het Residentie Orkest zich bewust was van Van Anrooys’ geschiedenis – zoniet, dan was de keuze misschien een beetje ongelukkig. Zo ja, dan is Neeme Järvi zijn eerste seizoen met een vette knipoog begonnen.