Muziek / Album

Minder is meer?

recensie: Brahms' eerste voor twee pianisten

Ik ben een paar keer in mijn leven in het Rijksmuseum geweest. Het is een verbijsterende plek (of dat was het althans voor de verbouwing). Tussen hordes spiegelreflexende Japanners, halfdronken Britten en stonede Amerikanen sleep je je van het ene zeventiende-eeuwse meesterwerk naar het andere. Allemaal even barok vormgegeven en gigantisch – met als hoogtepunt Rembrandts Nachtwacht. ‘Oehs’ en ‘aaaahs’ klinken links en rechts om je heen. Heel indrukwekkend allemaal. Maar ook wel een beetje veel.

Schets van Hendrikje Stoffels door Rembrandt
Schets van Hendrikje Stoffels door Rembrandt

Het doet mij in ieder geval terugverlangen naar Rembrandts prachtige pentekeningen en etsen. Hier geen metershoge doeken, maar kleine prenten waarin met een paar simpele halen een afbeelding ontstaat waar zoveel meer leven inzit dan in dat mannenclubje rond de Amsterdamse Donald Trump anno 1640. De terecht beroemde tekening van de slapende Hendrikje Stoffels (mevrouw Rembrandt nummer twee) is een goed voorbeeld daarvan.

Pakkend

Bij muziek werkt het soms net zo en dat is iets dat deze CD met Brahms’ symfonische eersteling en het Triumphlied onderstreept. Johannes Brahms was niet alleen een zeer getalenteerd bedenker van pakkende melodieën, hij had naast de grootste baard van Midden-Europa ook een bijzonder vermogen om het orkest optimaal in te zetten om zijn melodieën zo effectvol mogelijk te spelen. En Johannes schreef graag voor het orkest.

Brood op de plank

Maar ja, er moest ook brood op de plank komen. Orkestpartituren brachten de hoognodige centen niet binnen en pianoboeken wel. Het gemiddelde laat-negentiende-eeuwse Duitse gezin greep elke mogelijkheid aan om met z’n allen rond de piano te gaan zitten, en er ontstond een grote markt voor vierhanden-pianoversies van beroemde orkeststukken. Soms werd daarmee dat stuk tot een schaduw van zijn vroegere zelf gehakt, maar daar was Brahms de man niet naar. Toen hij in 1876 zijn eerste symfonie had voltooid verzorgde hij, toen nog baardloos overigens, zelf de vierhanden-versie.

Architectuur

En het resultaat klinkt echt bijzonder goed. Waar Brahms’ orkestratie nog wel eens wil leiden tot een heel dicht en geconcentreerd geluidsbeeld, blijven op de piano de melodielijnen heel duidelijk en kun je de ‘architectuur’ van het stuk veel beter onderscheiden. En die helderheid maakt het gemis van het effect van het orkest (vooral de veel minder grote verscheidenheid in volume) bijna helemaal goed. Bovendien hoor je de Brahmsroots vrij goed – waar een orkest een wals van geluid over een stuk kan heentrekken, is hier duidelijk te merken waar invloeden van bijvoorbeeld Beethoven en Mozart de kop opsteken.

Transparantie

Johannes Brahms
Johannes Brahms

In de eerste symfonie doet met name die eerste dat nogal eens. Brahms werkte ruim vijftien jaar aan het stuk en schrok er lang voor terug het te publiceren, vooral vanwege de volgens hem onvermijdelijke vergelijking met Beethoven (zegt ook wel iets over Brahms’ ego, overigens). Het stuk werd positief ontvangen en wordt ook tegenwoordig tot Brahms’ beste composities gerekend – waarschijnlijk terecht. De structuur is zeer divers en menig dirigent heeft zijn tanden er sindsdien op stukgebeten. En juist die eigenschap maakt deze, van opsmuk ontdane en daardoor zoveel meer transparante vierhandenversie zo waardevol.

Filler

Het Triumphlied, dat hier als filler wordt opgevoerd naast de eerste symfonie, is wat minder substantieel, ooit geschreven om de totstandkoming van het Duitse Rijk in 1871 te vieren. Wat dat betreft is het een soort nationalistische tegenhanger van Ein Deutsches Requiem, en evenals dat stuk is het gebaseerd op een nogal apocalyptisch stukje bijbel met een grote rol voor zangers en koor. Het gemis van die zangpartij doet zich bij de pianotranscriptie wel voelen, temeer omdat het hierboven genoemde Duitse gezinnetje die teksten wel gezongen zal hebben en Brahms deze pianomuziek ook met die bedoeling publiceerde.

Samenspel

Ik zou echter niet graag een negentiende-eeuws kind zijn geweest dat met deze partituur werd geconfronteerd, want Johannes heeft er geen simpel pingelstukje van gemaakt. De transcriptie is dan misschien heel direct, het samenspel tussen de pianisten vereist een niveau van concentratie dat de gemiddelde thuispianist niet altijd gegeven zal zijn.

Christian Köhn en Silke Thora-Matthies hebben al een hele serie van deze Brahmsuitgaven achter de rug en dat is merkbaar. Natuurlijk zijn het toch al geen misselijke pianisten, maar ze zijn goed op elkaar ingespeeld en zo langzamerhand duidelijk op hun gemak bij dit repertoire. Wel moet gezegd worden dat de langzame delen hier beter gedijen dan de allegro’s, waarin het tweetal zich af en toe wel heel erg laat gaan. Maar Brahms’ afwisseling, met name in deze eerste symfonie, van virtuoze en meer verstilde passages, maakt de balans soms ook moeilijk vindbaar. Die balans wordt echter heel goed gevonden door de technici van Naxos, die hier heel degelijk werk hebben verricht.

Als je echt van Brahms houdt, is deze uitgave onmisbaar, vooral vanwege de eerste symfonie. Weliswaar verlang ik na deze CD soms terug naar de orkestversie, maar het omgekeerde gebeurt vaker – en dat is geen geringe verdienste.