Vanavond spreekt de muziek — maar het publiek helaas ook
.
Anderhalf jaar lang knutselde de Brit James Holden aan zijn eigen modulaire synthesizer. Hiermee nam hij vervolgens een album op, waarvan alle nummers in één take werden opgenomen en zonder overdubs op plaat gezet. Nooit eerder klonk elektronische muziek organischer dan dit vorig jaar uitgekomen The Inheritors. Vanavond brengt Holden, bijgestaan door een drummer en een saxofonist, het album naar het podium.
Dat doen hij en zijn kompanen zonder opsmuk. Ze staan in een driehoek opgesteld, met links de drummer en Holden aan de rechterkant, achter een enorm apparaat met onnoemelijke hoeveelheden knopjes en draadjes. Alleen de saxofonist kijkt recht de zaal in. Op de achtergrond spelen smaakvolle visuals die de mysterieuze sfeer versterken. Dat was het. Interactie met het publiek is er — een bijna verlegen lachje richting de zaal van Holden of een tevreden knik van de saxofonist daargelaten — totaal niet bij. Dat is ook niet erg; het draait nu om de muziek.
Vanavond spreekt de muziek…
En die muziek is overtuigend. Holden bedient zijn synthesizer alsof het een verlengstuk van hemzelf is, waardoor dat organische, warme, menselijke gevoel dat hij over wil dragen ook live perfect tot zijn recht komt. De wijze waarop de melodieën en laagjes over elkaar heen worden gelegd en om elkaar heen wentelen is simpelweg een genot voor het oor. De drummer is een geslaagde toevoeging die bovendien garandeert dat de hypnotiserende muziek een lekkere vibe meekrijgt.
Natuurlijk mag de saxofonist de spotlights pakken tijdens ‘The Caterpillar’s Intervention’. Net als op de plaat is het vanavond een hoogtepuntje waar het nogal statische publiek merkbaar beweeglijker van wordt. Jammer dat er geen echte, freejazz-achtige saxofoonuitbarsting komt, zoals dat in de studioversie wel gebeurt, maar desondanks wordt het nummer sterk ter gehore gebracht. Vanavond krijgt de saxofonist echter een grotere rol dan op het album: herhaaldelijk toetert hij een stukje mee en ‘Seven Stars’ (weer een hoogtepuntje) wordt bijvoorbeeld zelfs voorzien van een zwoele, jazzy solo.
Sowieso worden de albumversies niet altijd even strak aangehouden; de nummers worden vaak uitgerekt tot lange electronicajams. Zo mag je verdrinken in fantastisch voortkabbelende versies van ‘Renata’ en ‘Gone Feral’, tot ze even natuurlijk als ze werden opgebouwd weer worden afgebouwd. Het trio blijkt even fantastisch op elkaar ingespeeld als Holden op zijn synthesizer.
…maar het publiek helaas ook
Misschien is het omdat de toeschouwers nooit bij de les geroepen worden door het in zichzelf gekeerde drietal, of omdat een deel iets anders verwachtte (een DJ-set?), maar het blijkt erg verleidelijk om de drie te degraderen tot achtergrondband en eens lekker bij te kletsen. Niet iedereen lijkt even geïnteresseerd. Dat is jammer als je naar muziek staat te luisteren die zo subtiel en hypnotiserend is als deze, en dus toch enige aandacht vraagt.
Holden zelf lijkt het niet te merken. Met zijn hele lichaam geeft hij zich over aan de muziek, en dat is mooi om te zien. Aan het einde van de nummers stopt hij gewoon even, zegt eventueel iets tegen een van zijn bandleden of neemt een slok water, en gaat dan weer verder. Het is dan ook geheel in stijl dat hij na het laatste nummer simpelweg ophoudt en zonder noemenswaardige gebaren vertrekt, zonder dat er een encore op volgt. Maar het kan net zo goed zijn dat hij vindt dat zijn publiek er geen verdiende — en daar valt inderdaad iets voor te zeggen.