Gelikt maar groots
.
Bettye LaVette wordt aangekondigd (“Please welcome the great lady of soul!“), haar uitstekende band heeft al twee nummers gespeeld, maar de glamour is een dun laagje. De zangeres trekt direct alle registers open en haar stem dringt vanaf de eerste seconde diep door bij het publiek. Zacht raspend of intens schreeuwend, de stem is in meer dan veertig jaar amper veranderd. Wie haar voor het eerst hoort, is verbaasd. Hoe kan het dat deze vrouw geen wereldster is? Een terechte vraag en het antwoord is net zo onduidelijk als meerduidig. “It was a long path“, memoreert ze in Paradiso.
Desillusie
Af en toe is een vleug Amerikaanse schaamteloosheid best fijn. Zo is de continue factor tijdens LaVettes optreden haar lange reis naar ‘fame and fortune’. Ze koketteert ermee, de diepe dalen die ze heeft gekend. Leeftijdsgenoten werden wereldberoemd (Tina Turner, de Rolling Stones) of legendes (Otis Redding) maar zijzelf pieste al die jaren naast de pot. Terwijl het leek of de doorbraak voor het oprapen lag. Alsof de duvel ermee speelde. Het is even onbegrijpelijk als fascinerend en dat beseft Mrs. LaVette terdege. Ze laat er geen onduidelijkheid over bestaan dat ze al 62 is en al 47 jaar ‘in the business’. Zo krijgt het volle Paradiso een terugblik op het begin van haar carrière in de jaren zestig. Eigenlijk ging het toen al niet van een leien dakje, ook al werd haar eerste opname My Man – He’s A Loving Man een top tien hit in de R&B charts. Toen succes daarna uitbleef, werd ze gedumpt door haar platenmaatschappij. Bettye – toen nog Betty, de extra ‘e’ kwam er pas in 1982 – was 16 jaar en had haar eerste desillusie binnen. In 1965 scoorde ze nog een hit met haar inmiddels tot lijflied verheven Let Me Down Easy, maar de rode draad van haar carrière bestond toch hoofdzakelijk uit mislukte platendeals.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ze en toe ook zelf debet was aan haar uitblijvende doorbraak in de daaropvolgende decennia; hoe kan het dat ze het aanbod om samen te werken met Burt Bacharach afwees omdat ze hem maar niks vond? Ook de jaren daarna leken de sterren niet gunstig te staan voor de soulzangeres uit Detroit en die situatie bleef in feite bestaan tot het begin van deze eeuw. Wat Elvis Costello een paar jaar geleden weer de woorden ontlokte dat Bettye LaVette toch zeker “een van de meest ondergewaardeerde soulzangeressen van onze tijd” moet zijn. Bettye verwoordt het tijdens haar optreden zelf het beste: “Veel platen verkochten voor geen meter, maar ik voelde me als 17-jarig meisje een wereldster.”
Covers
Pas in 2002 – Bettye was inmiddels dik in de vijftig – begon de lucht definitief te klaren. Ze had nog een klap te verduren, de plotselinge dood van haar bandleider Rudy Robinson, maar de opnames die ze net met hem had afgerond, resulteerden wel in een succesvol album. En voor Bettye de erkenning waarop ze decennia had gehoopt. Het toonaangevende Living Blues Magazine riep haar uit tot ‘Best Female Blues Artist of the Year 2002’. Daarna was het producer Joe Henry, die zich ontfermde over Bettye, net zoals hij dat eerder had gedaan met Solomon Burke. Het resultaat was het in 2005 uitgebrachte fantastische album vol covers van vrouwelijke muzikale grootheden als Sinéad O’Connor, Lucinda Williams en Fiona Apple. Jammer genoeg kon niet iedereen de wat gelikte productie van Henry waarderen, maar toen was daar in 2007 ineens het zompige, rauwe rocky album Scene of the Crime. Hiermee sleepte ze dan eindelijk haar eerste Grammy-nominatie binnen. Het is natuurlijk de vraag of de erkenning niet veel te laat komt, want de vrouw, die ooit de belangrijkste erfgename van Aretha Franklin werd genoemd, wordt links en rechts ingehaald door jonge hippe soulzangeressen als Josh Stone en Angie Stone. LaVette lijkt daar vooralsnog niet om te malen. Ze is door haar unieke muzikale carrière mijlenver boven alle trends en commerciële belangen verheven. Soul is haar middle name.
Levenswijsheid
Dat de dalen en de uitzonderlijke pieken haar uiteindelijk geen windeieren hebben gelegd, daar laat ze in Paradiso geen misverstand over bestaan. Bezieling, trots en professionaliteit gaan bij Bettye LaVette hand in hand. De slanke den huppelt als een jonge versie van Tina Turner over het podium. De loopjes, de hoofdbewegingen, ze lijken wel gekopieerd van haar collega. Zelfs het opgeschoren kapsel doet aan Turner denken. Bettye vent haar pijn en levenswijsheid uit, alsof het een product is, maar ze doet het zo geloofwaardig, dat je haar onmiddellijk in je hart sluit. Haar van pijn vertrokken gezicht, dat bij elke uithaal zichtbaar wordt, is dan ook niet verzonnen. Haar trots evenmin. Het beste voorbeeld daarvan is het enige door LaVette zelf geschreven nummer op The Scene of The Crime, Before the Money Came. Ironischer en schaamtelozer kun je het vanavond niet krijgen: “…I’ve got so much to say, I’m so damn proud the way I’m built…” en “…40 years I kept on singing, before the money started rollin…”
Een van de grote talenten van Bettye LaVette is dat ze zich bestaande liedjes zo eigen maakt, dat het opzichzelfstaande classics worden. Of het nu Willie Nelsons Pick Up My Pieces is, of Sleep to Dream van Fiona Apple (“I’ve got my own hell to raise“), LaVette zingt ze eerlijk gezegd met stukken meer bezieling dan de originele artiesten. Het optreden eindigt symbolisch. Bettye moederziel alleen op het podium. Ze zingt I Do Not Want What I Haven’t Got van Sinéad O’Connor. A capella. Je kunt een speld horen vallen in Paradiso.
“I’m walking through the desert
and I am not frightened although it’s hot
I have all that I requested
And I do not want what I have not got“
En zo hou je dus je hoofd boven water. Laat het een les zijn.