Zoekende kunstenaars
De tentoonstelling Aan Zee in het Gemeentemuseum Den Haag toont werk van vier schilders die in de periode van 1908 tot 1915 allemaal geïnspireerd werden door het ´bijzondere´ licht op het Zeeuwse eiland Walcheren. Het licht zou hier lichter en ‘blonder’ zijn. Dit schilderen van het licht wordt Luminisme genoemd. Hoe gaven de verschillende kunstenaars hier invulling aan? Volgens het museum probeerden de kunstenaars hier ook de mystiek van de omgeving te vangen. Wat voor soort mystiek wordt hier bedoeld?
De tentoonstelling is ingericht door iedere kunstenaar een eigen ruimte te geven. Wandelend door de zalen valt op dat de interpretatie van dat ‘bijzondere’ licht heel verschillend kan zijn. Mystiek kan ook op verschillende manieren worden geïnterpreteerd, maar wat voor soort mystiek is hier dan bedoeld?
Introductie Luminisme
Ferdinand Hart-Nibbrig was een van de eerste kunstenaars die het Luminisme in Nederland introduceerde. In Parijs was hij in aanraking gekomen met het Pointillisme (1898). Zijn werk kenmerkt zich door lichte en heldere kleuren, zoals bijvoorbeeld het schilderij Zeeuws meisje (1914). Zijn werk bestaat uit kalme lieflijke tafereeltjes van duinen, zee, stand en mensen. Het streven van Hart Nibbrig was het landschap en de ervaring ervan zo objectief en ‘waar’ mogelijk weer te geven. Hij bleef zijn hele leven op deze manier schilderen.
Luminisme als ontwikkelingsfase
Dit in tegenstelling tot Jacoba Van Heemskerck (1876-1923). In het schilderij Twee Bomen (1908-1910) is de penseeltoets zwaar aangezet, maar het onderwerp is nog wel herkenbaar en de kleuren zijn sprankelend. Haar andere werk op de tentoonstelling daarentegen gaat echter een heel andere richting uit.
In onder andere Bild no. 23 (1915) voeren kubistische en expressionistische elementen de boventoon en is haar kleurgebruik fel. Zij zou haar expressionisme tot aan het bijna abstracte blijven ontwikkelen.
Degene die in deze periode wel weer dichterbij Hart Nibbrig staat is Jan Toorop (1858-1928). In deze fase van zijn leven probeerde Toorop het ‘Zeeuwse licht’ vast te leggen. Zijn werk uit die periode kenmerkt zich door pittoreske tafereeltjes in een luministische stijl, zoals bijvoorbeeld Zee en duinen in Domburg (1908).
Bij Piet Mondriaan (1872-1944) is het duidelijk dat hij in deze periode op zoek is naar een eigen stijl. Behalve nieuwe thema’s schildert hij in eerste instantie in een luministische en expressieve stijl. In het schilderij Zeegezicht (1909) zien we dat hij gebruik maakt van heldere en lichte kleuren, terwijl de Vuurtoren in Westkapelle (1908) heel hoekig is geschilderd en als voorloper van zijn latere kubistische en abstracte werk zou kunnen worden gezien.
Zoekende kunstenaars
Je zou kunnen zeggen dat bovengenoemde kunstenaars bij toeval of door uitnodiging bij elkaar kwamen. Wat hen bond was hun werk, het praten daarover en het zoeken naar een eigen stijl. Volgens het museum waren de bindende factoren het vastleggen van het licht in al zijn toonaarden en van de mystiek van de omgeving. Dat laatste komt niet erg uit de verf.
Mystiek (symbolisch of goddelijk) is in dit getoonde werk moeilijk te vinden. Ook wat dit betreft waren deze kunstenaars zoekende. In 1908 werden Hart Nibbrig en Mondriaan lid van de Theosofische Vereniging en bekeerde Toorop zich tot het Katholieke geloof. Van Heemskerck voelde zich aangesproken door de antroposofie van Rudolf Steiner. Wat dat betreft dus gespreksstof genoeg! Maar om met betrekking tot deze getoonde werken het woord mystiek te gebruiken is toch ‘een brug te ver’.
Dat in ander werk van Toorop en Mondriaan deze term wel van toepassing is staat buiten kijf. Maar daar gaat het hier niet over. Het zoeken naar een eigen stijl voert op deze tentoonstelling toch wel de boventoon.