Geen greintje burgerlijkheid
Met de tentoonstelling De subversieve charme van de bourgeoisie introduceert het Van Abbemuseum in Eindhoven een nieuwe benadering van de eigen collectie. Verspreid over twaalf zalen van de nieuwbouw worden klassiek-modernen uit de collectie samengebracht met hedendaagse kunst. Dit levert uiteenlopende confrontaties op. Zo zijn Nicole Wermers’ ruimtelijke collages van architectuurfragmenten harmonieus opgenomen in het kabinet met de permanente opstelling van de werken van El Lissitzky, maar hangt een Mondriaan uit de jaren dertig koel, klein en ver weg boven een groot, wollig paars-wit tapijt van Paulina Olowska.
Pierre Klossowski, Roberte et les collégiens V (vision du Professeur Octave), 1974, Collection André Goeminne, Nazareth |
Werkt de combinatie Mondriaan en Olowska bevreemdend, verontrustend wordt het pas als je de krijttekening Roberte et les Collégiens V, (vision du Professeur Octave) (1976) van Pierre Klossowksi in het vizier krijgt. De onpersoonlijke, afstandelijke sfeer gezet door Mondriaans zwart-witte Composition No. II,
wordt voortgezet in de koele weergave van een afschuwelijke gebeurtenis; een aanranding. Een man en een vrouw zijn in een claustrofobische ruimte aan de voet van een korte trap geplaatst. De man staat bijna onzichtbaar achter de vrouw en omknelt haar met beide armen, waarbij hij met een hand naar haar borst grijpt. De vrouw probeert zich van zijn greep te ontworstelen en heeft in het gevecht haar linkerbeen opgetrokken. Haar kruis wordt hierdoor het centrale punt van de compositie. Dit wordt nog eens versterkt door het derde personage in de tekening. Rechts onderin zit, enkel in silhouet zichtbaar, een man op de grond. Hij beschijnt het tafereel met een zaklamp. Door de plaatsing van het tapijt kan de toeschouwer eigenlijk niet de gewenste afstand bepalen tot deze tekening; die is of te klein of veel te groot. Hierdoor identificeert de toeschouwer zich in het ene geval met de laffe en gestoorde voyeur op de voorgrond of voelt zich vanaf de overkant van het tapijt een machteloze buitenstaander.
Harmonie
Silke Otto-Knapp, Figure (black & white), 2005, Courtesy greengrassi, London |
Van verontrusting is geen sprake in de sprookjesachtige combinatie van het werk van Silke Otto-Knapp en de Licht-Ruimte-Modulator
(1930) van László Moholy-Nagy. Otto-Knapps Figure (black & white) (2005) is in zilververf uitgevoerd waardoor de afgebeelde dansende fee in combinatie met het licht van Moholy-Nagy’s kinetische sculptuur met vlagen tot leven wordt gewekt. Ook de drie werken (uiteenlopende technieken op papier) van Iris van Dongen en een potloodtekening van Jan Toorop uit 1899 hebben een voor de hand liggende connectie. In eerste instantie lijkt het overdonderende formaat en de donkere kleuren in het werk van Van Dongen de kleine Toorop volkomen weg te drukken. Maar al snel blijkt dat door de decoratieve en organische lijnvoering van het bijna abstracte The Revolutionary’s Farewell (2003) Toorop en zijn Jugendstil georiënteerde tijdgenoten in dit kabinet overheersend aanwezig zijn. De vrouwen die in Van Dongens werk figureren, steken met hun witte gezichten scherp af tegen de zwarte achtergrond en doen denken aan de bijna doorzichtige, droomachtige vrouwen van Klimt. De combinatie met de decoratieve elementen in sjaals, kleding en tatoeages versterkt dit. Doodshoofden spelen hierbij een grote rol, wat het geheel een symbolische lading geeft. Net als Klimt verheft Van Dongen de personages hierdoor tot metaforen.
Burgerlijk
Iris van Dongen, The Revolutionary’s Farewell, 2003, Courtesy Galleria Francesca Kaufmann |
Er is met de tentoonstelling duidelijk een link gelegd tussen hedendaagse kunst en werk uit de eerste decennia van de vorige eeuw. In de eerste zaal wordt de keuze voor deze periode gekoppeld aan de ontstaansgeschiedenis van het museum. Twee replica’s van de houten bankjes daterend uit de periode van de opening in 1936, de houten lambrisering en vier schilderijen uit de collectie van Henri van Abbe, de industrieel die de bouw van het museum financierde, verwijzen naar de burgerlijke oorsprong van dit museum. Hiermee zijn we bij de dubbelzinnige titel van de tentoonstelling aangekomen. Hoewel de combinatie subversief en bourgeoisie al voldoende vragen oproept, maakt de ondertitel van de tentoonstelling ‘de burgerlijke elementen in de hedendaagse kunst’ het nog een graadje erger. Want wat wordt er met burgerlijk bedoeld? ‘Bekrompen’ is een van de betekenissen, maar het is ook een woord voor een inwoner van een gemeente. Eigenlijk iedereen dus. Volgende vraag: waar is die burgerlijkheid in de tentoonstelling terug te vinden? In de huiselijke elementen in een aantal van de tentoongestelde werken? Zoals de vrolijk-truttige interieurinstallatie G – An Interior (2002) van Lukas Duwenhögger of de decoratieve en met foto’s beplakte kamerschermen Four-part Screen en Five-part Screen (beide 1979) van Marc Camille Chaimowicz? Of getuigt het van burgerlijkheid om als hedendaags kunstenaar terug te grijpen naar technieken als collages, schilderijen en tekeningen? Ik kwam er niet helemaal uit.
Intelligente bezoekers
Na anderhalf jaar directeurschap in Eindhoven richt Charles Esche zijn pijlen nu op het extraverter maken van het museum. Tegelijkertijd wil hij het Van Abbemuseum niet als een populaire cultuurtempel laten functioneren, maar moeten de bezoekers worden getrokken met de belofte dat er een beroep op hun intelligentie zal worden gedaan. De educatieve aanpak van De subversieve charme van de bourgeoisie maakt wel duidelijk dat ervan uit wordt gegaan dat de bezoekers van het Van Abbemuseum graag zelf nadenken. Afgezien van een introductie in de vorm van een zaaltekst is er weinig houvast voor de eventuele verwarde bezoeker. Verwarring die goed veroorzaakt zou kunnen worden door de veelheid aan uiteenlopende onderwerpen die tegelijkertijd worden aangesneden. Dit had de tentoonstelling gelaagd en interessant kunnen maken, maar ik kreeg meer het gevoel dat de de complexiteit van het tentoonstellingsgegeven de grote hoeveelheid interessante werken ondersneeuwde.