De mystiek van het boerenleven
Nadat het Groninger Museum onlangs de voorzet gaf met Pioniers van het Vlaams Expressionisme (Permeke, Van den Berghe, De Smet), is op 4 september jl. in het Haags Gemeentemuseum de overzichtstentoonstelling rond de Vlaamse Expressionist Constant Permeke van start gegaan.
Constant Permeke, Aardappelrooister 1929, olie- en terpentijnverf op papier en triplex, 164 x 126 cm, collectie PMCP, Jabbeke. |
In de inleiding van de tentoonstellingscatalogus illustreert Willy Van den Bussche (Hoofdconservator PMMK-PCP) aan de hand van kunstenaars Luc Tuymans en Marlene Dumas (samen met Gerhard Richter en Sigmar Polke gerekend tot de meest toonaangevende schilders van het moment) de aandacht voor het registreren van een tijdsbeeld. Tuymans verklaarde in een interview met Hans Den Hartog Jager eerder (NRC Handelsblad, 10 september): “Mijn werk heeft alles te maken met de manier waarop de schilderkunst in deze tijd functioneert. Ik denk dat kunstenaars, kunst in het algemeen, een belangrijke functie heeft: het creëren van tijd. Van een maatschappelijk geheugen. Alles heeft tegenwoordig zo’n snelheid gekregen dat mensen daar steeds meer behoefte aan krijgen.” Ook in het begin van de 20e eeuw moet men een soortgelijke ervaring hebben gehad.
Cultuurfilosoof Michael Baxandall beschrijft in zijn boek Patterns of Intention (1985) een kunstwerk als de oplossing van een probleem dat door de kunstenaar aan de orde wordt gesteld. In het geval van Permeke zou als ‘probleem’ de gevolgen van de Industriele Revolutie (1708-1837) kunnen worden aangevoerd. Wederom Van den Bussche: “De boer op het veld is een ingenieur geworden, de ploeg is al lang opgeborgen in musea.” Waarschijnlijk is het ook juist daarom dat beelden van de eenvoud van het boerenleven het zo goed doen; des te chaotischer het alledaagse, des te meer men smacht naar rust. De beeldende kunst als registratie van vervlogen tijden (en dus niet als autonoom medium); tegenwoordig zouden we het fototoestel ter hand hebben genomen (al denkt Tuymans daar klaarblijkelijk anders over).
Constant Permeke, Het dagelijks brood 1950, olieverf op doek, 148,5 x 175 cm, collectie PMCP, Jabbeke. |
De boer die zijn land bewerkt is als thema afkomstig van de Franse Realist Gustave Courbet (1819-1877). Halverwege de 19e eeuw bracht deze met zijn schilderijen van gewone burgers een schokgolf teweeg in de elitaire kunstwereld. Collega socialist Pierre-Joseph Proudhon omschreef in zijn boek Du principe de l’art et de sa destination sociale (1865) het doel van de kunst als volgt: “…mensen te schilderen in de oprechtheid van hun aard en hun levensgewoonten, in hun werk, in het vervullen van hun burgerlijke en huiselijke functies, zoals ze er nu uitzien, en vooral zonder geposeerdheid.” Het had het thema kunnen zijn van Constant Permeke, die negen jaar na Courbet’s dood werd geboren als zoon van schilder Henri Pemeke en Stephani Buytaert.
Een overzicht
De overzichtstentoonstelling in het Haags gemeentemuseum toont schilderijen, tekeningen en beelden (alles bij elkaar zo’n 125 stuks) uit de periode 1907-1951 (een jaar voor zijn overlijden) en is uitermate geschikt om een ontwikkeling te signaleren in het oeuvre van Permeke; het vroege werk (t/m 1912) laat qua vorm duidelijk de invloed zien die uitging van Symbolistische kunstenaars als Vincent van Gogh en Paul Gauguin en een Impressionistisch schilderes als Berthe Morisot. Het latere werk refereert vooral aan de Duitse expressionisten van Die Brücke (kunstenaarsverbond opgericht in Dresden in 1905 met als belangrijkste exponenten Ernst Ludwig Kirchner, Emil Nolde en Karl Schmidt-Rottluff). Het Duitse expressionisme (onderwerpen: de stad, de revue, badende vrouwen) betekende een avantgardistisch verzet tegen het academisch naturalisme. Het Vlaams expressionisme (onderwerpen: het platteland, de vrouw, de kermis, het boerenbestaan) is daarvan een afgeleide en als zodanig minder krachtig. De Duitsers trokken met hun kunst ten strijde, de Vlamingen en de Hollandse expressionisten van De Ploeg (o.a. Jan Wiegers, Jan Altink en Johan Dijkstra) lijken in eerste instantie vooral voor de vorm te zijn gezwicht.
Constant Permeke, De Sjees 1926, olieverf op doek, 165 x 128 cm., collectie PMMK, Oostende. |
Die vorm is bij Permeke erg statisch, onbeholpen zo je wilt. Meer dan eens werden zijn figuren omschreven als ‘aardappelkoppen’. Daarbij lijken sommige figuren te groot voor het doek waarop ze staan afgebeeld. Als de Boer met Schop uit 1930 zijn hoofd niet had gebogen, dan was hij onherroepelijk door ‘het dak’ van het papier gegaan. Het zij de schilder vergeven; de kracht die van de werken uitgaat is namelijk fenomenaal (met de jaren twintig en dertig als onbetwist hoogtepunt). Kenmerkend voor Permeke is daarnaast het gebruik van aardetinten. Nog iets opmerkelijks: bij bestudering van vroege tekeningen en aquarellen (1919) valt op dat hij eigenlijk beter tekent dan dat hij schildert. Hoe het ook zij, deze schitterende overzichtstentoonstelling is vooral dankzij de volledigheid een must voor iedere kunstliefhebber, jong en oud.