Film / Films

Bodemloze put van nihilisme

recensie: Paranoid Park

Paranoid Park is de overtreffende trap van de hele ‘death’-trilogie van Gus Van Sant. Veel is hetzelfde als in Gerry (2002), Elephant (2003) en Last Days (2005): het morele zwarte gat waarin Amerikaanse jongeren gevallen zijn, de fragmentarische verhaalstructuur, Van Sants weigering oorzakelijke verbanden te leggen. Maar de kale, minimalistische stijl heeft plaatsgemaakt voor een uitbundige en postmoderne potpourri, waarin Hitchcock-citaten de boventoon voeren.

Van Sant wordt steeds radicaler en avant-gardistischer. Hield Elephant het nog bij spaarzaam gedoseerde shots van impressionistische wolkenluchten, Paranoid Park barst haast uit zijn voegen van de filmische en muzikale vernieuwingsdrang. Eén stijl kiezen en die consequent doorvoeren is echt iets van het verleden. En al kan de eigentijds-eclectische aanpak grandioos mislukken, zoals in Erik de Bruyns Nadine, lefgozer Van Sant komt er op virtuoze wijze mee weg. Haast achteloos schakelt hij heen en weer, met hulp van de meesterlijke Christopher Doyle (vaste cameraman van Kar-Wai Wong) en het fröbelende muzikale wonder Ethan Rose.

Douchescène

~

En zo begeleiden melancholische gitaarakkoorden van de dode singer/songwriter Elliott Smith slow motion beelden van de slenterende puber Alex, en dromerige soundscapes grofkorrelig Super-8 materiaal van skatende jongeren. Af en toe klinkt er jazzy muziek, zo speels dat ze herinneringen oproept aan de oerritmische stadssymfonieën uit de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw. Van Sant verbouwt de douchescène uit Psycho – de beeldje voor beeldje-remake (1998) kwam ook uit zijn koker – zonder gene, tot een ware psychologische climax waarin Alex’ gezicht steeds donkerder wordt en bijna met de achtergrond vervloeit. Een priemende, snerpende toon vult de geluidsband.

Al dat geëxperimenteer zorgt geregeld voor een ‘wow’-gevoel. Iedere stemming krijgt een ander kleurtje. Het onderstreept ook Van Sants terughoudendheid om heldere keuzes te maken. Het verhaal, over de toevallige(?) moord van skateboarder Alex op de bewaker van een rangeerterrein, vertelt hij non-lineair. Het blijkt een meesterzet, omdat we het nu krijgen voorgeschoteld in de associatieve structuur van diens herinneringen aan het voorval. Net als in Elephant keren sommige scènes in een ander verband terug, en wordt er gespeeld met mogelijke oorzaken voor de moord – zijn het Alex’ ouders die op het punt staan te scheiden, is het de moeizame relatie met zijn vriendinnetje? Of regeert de willekeur, en had die avond evengoed heel anders kunnen lopen?

Breuk

~


Een duidelijke verklaring komt er niet, zodat een moreel oordeel over Alex’ daad achterwege blijft. Net als in de ‘death’-trilogie vormt het een gewaagde breuk met wat we gewend zijn van Hollywood, en de narratieve cinema in het algemeen. Die moet duiding geven aan het bestaan. Of ze nu functioneert als morele gids of de kijker sommige gaten in het verhaal zelf laat invullen, altijd is er het vervullende gevoel van een betekenisvolle ervaring. Bij een Van Sant overheerst na afloop echter de leegte. Ik denk niets, ik voel niets. Ja, alsof mijn hart en ziel gestort zijn in een bodemloze put van nihilisme.

Hoe gek het ook mag klinken, ergens werkt dat bevrijdend. Paranoid Park werkt verlossend op die eeuwige menselijke neiging tot projecteren, interpreteren, oordelen. De enige betekenis van de film mag zijn dat het beter is niets in het leven ook maar enige betekenis te geven, de klepel slaat terug als je je realiseert dat je inderdaad op alles altijd meteen een label plakt. Ook op wat je in films ziet. De bewustwording daarvan is de confrontatie van Van Sant. Het maakt hem tot één van de meest belangwekkende en tegendraadse filmmakers, in een wereld die het van de daken schreeuwen van meningen over andere mensen steeds meer tot hoogste norm heeft verheven.