DOOR WEER EN WINTER
‘Winteren zal het dit jaar niet meer’ kopt het weerbericht in een landelijk dagblad. Nee, concludeert een bezoeker in het Teylers Museum te Haarlem, ‘voor echte winters moet je naar het museum’. Naar het Teylers, waar de tentoonstelling Echte winters is te zien. Met negentiende-eeuwse Nederlandse winterlandschappen.
Het is voor alles een romantische tentoonstelling, in verschillende betekenissen van het woord: als levensvisie, als kunstperiode. In de eerste plaats door de haast sentimentele afbeeldingen van echte winters met veel sneeuw en ijspret. En prachtig roze-oranje winterluchten zoals Andreas Schelfhout (1787-1870) en Louis Apol (1850-1936), één van de meesters van de Haagse School die als geen ander konden schilderen.
Ruïnes en armoede
Maar ook romantisch in de weergave van een kapotte molen, zoals Wijnand Nuijen (1813-1839) die op het doek zette. Molens kwamen veelvuldig voor op winterlandschappen uit de negentiende eeuw, maar ze kapot afbeelden was een zeldzaamheid en doet denken aan ruïnes zoals Van Ruisdael ze in de Hollandse barok schilderde.
En tenslotte wordt er in dit verband in Haarlem ook aandacht geschonken aan een derde aspect dat je tot de romantiek kunt rekenen: de ellende die een winterinval betekende voor veel mensen in de negentiende eeuw.
De lange 19de eeuw
De samenstellers van de tentoonstelling in Haarlem hebben gekozen voor het concept van de zogenaamde lange negentiende eeuw. Dat wil zeggen dat ze deze laten doorlopen tot aan de Eerste Wereldoorlog; de tentoonstelling wordt afgesloten met een schilderij van Jan Mankes (1889-1920). Het is een doek dat vooruit wijst naar de abstractie die eraan zit te komen. Maar eerlijk is eerlijk: deed Anton Mauve (1838-1880) dat met zijn atmosferisch aandoende, haast als vlakken weergegeven schapen in de sneeuw eigenlijk ook al niet?
Volledig beeld
Conservator Michiel Plomp probeert in deze tentoonstelling een haast volledig beeld van de winter in de negentiende-eeuwse schilder-, prent- en tekenkunst te geven. Zo ontbreken ook personificaties van de winter als de nadagen van het menselijk leven niet. Ook wordt aandacht besteed aan een actueel gegeven als klimaatverandering. Daarbij wordt aangegeven dat de klimaatverandering eigenlijk al in de negentiende eeuw begon als gevolg van de industriële revolutie. Slechts een enkel voorwerp (gedecoreerde schaatsen, een slee) vult de keuze van de schilderijen aan. Dat maakt dat de tentoonstelling rust uitstraalt en dat het uitgangspunt (de echte winter) goed tot zijn recht komt.
Al zouden in dit kader foto’s een welkome aanvulling kunnen zijn geweest. Juist de zwart-witfotografie uit de negentiende eeuw is in staat de nuances van diepzwart ijs en blank witte sneeuw krachtig weer te geven. Overigens staan in de catalogus wel een paar foto’s afgedrukt.
Catalogus
De rijk geïllustreerde catalogus vormt een mooie aanvulling voor wie alles over het genre ‘winterlandschap’ vanaf de Gouden Eeuw (Avercamp, Van Goyen, Van Ruisdael) tot en met de lange negentiende eeuw wil weten. Curator Plomp vraagt zich hierin onder meer af hoe het komt dat de meeste van de Haagse School-schilders zich niet zo voelden aangetrokken tot het genre. Hij concludeert dan dat we ‘vooralsnog het antwoord schuldig moeten blijven’. In Haarlem vallen wel enkele mooie specimen in de Haagse School-traditie te zien. Deze ‘wintertooneelen’ komen in deze zorgvuldig samengestelde, eerste tentoonstelling over ‘de winter’ in de negentiende-eeuwse kunst goed tot hun recht.