Boeken / Fictie

Bijna esoterische reis door het universum

recensie: Sasja Janssen - Ik trek mijn species aan

Wie ben ik te midden van de groep soortgenoten die mij omringt? Wat blijft er van mij over als ik mij van hen onderscheid? Wat is mijn plek in het geheel van de schepping? Al deze grote vragen stelt Sasja Janssen zichzelf in Ik trek mijn species aan, een bundel die op licht trieste toon begint, maar eindigt in een ontroerend loslaten.

Het motto van de bundel is ontleend aan W.F. Hermans en komt uit Nooit meer slapen: ‘dat ik altijd en in alles weerloos, machteloos en vervangbaar als een atoom ben’. Het lijkt erop dat het antwoord op de grote vragen dus niet erg positief zal uitpakken voor het individu. Tijdens het lezen van de bundel blijken er echter nog verrassende kanten aan het bestaan te zitten. In drukke zinnen, die bol staan van betekenis, neemt Janssen ons mee op een trip door het universum.

The circle of life
De bundel lijkt te draaien om een aantal cycli die aan het leven inherent zijn. Begin en einde zijn belangrijke begrippen, net als scheppen en loslaten. Neem bijvoorbeeld de dood: zonder dood zouden wij geen begin kunnen ervaren, want als alles eeuwig door zou gaan, zou dat woord en zijn betekenis alle waarde verliezen.

In de gedichtencyclus ‘Toch het begint’ wordt verteld hoe het leven zich ontwikkelt vanuit sterrenstof, via amoebes en vissen naar talige wezens die het schrift uitvinden. De toon van de gedichten wordt steeds onheilspellender; het onheil ligt op de loer, ‘de hel losjes om de hals’. Maar als de overbevolking de overhand neemt en ‘de aarde zonder haar schoonheid’ wordt bedorven, lijkt ook daarna iets nieuws van start te kunnen gaan.
 

                  Ze spinde, ze buitelde in kommen, ze wrong melkwegen uit.
                  Iemand viel in grote hoogten.


Zelfonderzoek in breed perspectief
Daarna begint het onderzoek naar de kern van het individu. Hoewel het moeilijk is iets te onderzoeken waar je zelf deel van uitmaakt, probeert Janssen toch een beeld te schetsen van de complexiteit van de cycli die samen het leven en de schepping vormen. Dat doet ze door rond een aantal thema’s te blijven cirkelen die met elkaar samenhangen: begin, einde en het vermogen om te creëren. Als lezer val je samen met Janssen van de ene cyclus in de andere, waarin een eindpunt altijd een nieuw begin impliceert. Het perspectief dat ze inneemt, wordt steeds breder, groter, hoger. Bijna duizelt het je, want het hoort allemaal bij elkaar.

Dan zoomt ze weer in, want ze keert opnieuw terug naar het individu. Ze beschrijft de liefde en de seks, het vermogen van de mens om kinderen te creëren en zo een nieuwe cyclus te starten. Er ontstaat een verwachtingsvol beeld van wat wij zelf kunnen scheppen.
 

                  Mijn zonen lippen haar overal en voor het eerst jubel ik mijn sterke
                  handen.
                  Algauw maken mijn zonen zonen uit meisjes van rivierklei
                 
                  nog in plastic. Ik hang sterrenstelsels op, veeg vlinderwolken
                  als ogen boven het land, verspreid de vogels en insecten
                  bijen bijen binnen.

Ze beschrijft ook de angst en de twijfel onderweg, het verlies van controle over wat je creëert, omdat dat op zijn beurt ook weer zal gaan creëren in een nieuwe cyclus, waar jij geen deel meer van zal uitmaken. Voor ze de bundel afsluit, werpt ze nog de vraag op of onze herinneringen zullen blijven, of dat ons leven een proces van herinneren is.
 

                  ik herinner me de komst van mijn boeken, het waren geen geboortes
                  ze waren er altijd al geweest

En dan sluit ze op ontroerende wijze af.
 

                  Voortaan alleen nog het heelal, steppen en zeeën, zonder ik.
                  Ga ik je vergeten?
                  Mag ik je nog overal één keer pakken.
                  Pak me dan, als je kan.
                  Maar ik ben het niet meer, ik zit al onder de modder.
                  Ik ben van de metalige rivieren, de rode aarde.
                  Is het om de anderen?
                  Ik ben de anderen.

Heeft Janssen daarmee de vragen die ze oproept beantwoord? Misschien. Ze heeft ons in ieder geval op een bijna esoterische reis meegenomen door een universum dat van zichzelf herhalende delen aan elkaar hangt, in poëzie die over zichzelf heen buitelt, grof en teder tegelijk is, hartgrondig twijfelt, en uiteindelijk tot rust komt.