Heen en weer slingeren tussen hoogravend en vulgair
Een relatie tussen leraar en leerlinge is verboden. Wanneer de leerlinge achttien jaar of ouder is, zijn er geen wettelijke bezwaren, maar is een liefdesrelatie nog steeds taboe. De leraar hoort een niet meer dan vriendschappelijke relatie te onderhouden met de leerlinge. Daan Hollander, leraar geschiedenis en Hajar Nait Sibaha, een Marokkaanse eindexamenkandidate VWO, doen het toch. Dat dat problemen oplevert moge duidelijk zijn.
Hajar en Daan drijft op de liefdesrelatie tussen beide titelpersonages: een verboden liefde met veel taboes, niet in de laatste plaats omdat Hajar ook nog eens Marokkaanse is. Deze uitgangssituatie is technisch gezien niet de meest opwindende om een verhaal op te bouwen. Bij thema’s als verboden liefde, botsende culturen, integratie en emancipatie liggen cliché’s op de loer. Ook schrijver Robert Anker ontsnapt daar niet aan.
Modieuze overhemden
Daan Hollander is de geschiedenisleraar die niet eens weet wie Steve Biko was. Hij is niet geïnteresseerd in lesgeven en gedraagt zich als een feestende yup die zich meer zorgen maakt om het imago dat hij met zijn modieuze overhemden creëert dan om de geschiedenis zelf, die hij verwart en verdraait. Hajar Nait Sibaha is een slim meisje dat als favoriete boek Max Havelaar noemt en in haar vrije tijd Nederlandse les geeft aan Marokkaanse moeders. Ze is het toonbeeld van integratie en moet Daan uitleggen wie Steve Biko was. Kan de tegenstelling nog groter, nog duidelijker? Dit is een verhaal over verschillen, over oppervlakkigheid tegenover diepzinnigheid en ga zo maar door. Hajar is in zekere zin een cliché, net als Daan. En de uitwerking van hun naar elkaar toegroeien is ook een cliché. Een simpel verhaaltje, zonder al te veel diepgang.
“Moest ik mij bedoeken?”
Maar wat direct opvalt aan Hajar en Daan is het taalgebruik. Hajar spreekt in gedragen verzen die zo uit de Bijbel lijken weggelopen:
‘O Liefste,’ zal Hajar later schrijven, ‘er is honing onder je tong, mitsgaders mirre en aloë, de bijen van mijn hart weten je te vinden. Moest ik mij omgorden tegen jou? Mijn hoofd bedoeken tegen jou, om nu naar jou te tasten op mijn legerstede?’
Het zijn mooie woorden en zinnen die een groot contrast vormen met de rest van de zinnen en, net als in Een soort Engeland, over elkaar buitelen en snel van register wisselen. Ook de toon van de dialogen verandert steeds. Daans hippe IT-vriendje Jimmy Pretzel spreekt volgens de laatste mode:
‘Ach, het is natuurlijk maar een spel maar dat wil niet zeggen dat elke moron maar een beetje mee kan piepelen, daar wil ik wel even understanding over hebben. Als iemand niet performt gaat hij eruit.’
Het levert een levendige warboel op van stijlen en soorten, maar hoofdpersoon Daan doet er zelf niet aan mee. Hij praat heel gewoontjes en wordt in zijn taalgebruik beïnvloed door degene met wie hij praat. Het enige taalvaardige wapenfeit dat hij op zijn eigen conto kan schrijven is een paginalange opsomming van synoniemen voor zijn Hajar. Voor de rest past hij zich aan, maar dat lukt hem ook maar half:
Boven bij de trap staat Jimmy met een fles Veuve Cliquot-Ponsardin te zwaaien. Of de gentlemen dit willen of eerst maar liever thee?
‘Graag het vocht van de weduwe, Jim. Als ik je niet gerief.’
‘Ontrief, jongeman. Óntrief. Niet duur doen als je het niet kunt.’
Aan de ene kant Hajar en de diepgang, de verfijning, aan de andere kant de bende rond Jimmy Pretzel, met dure auto’s, pilletjes her en der en vooral veel feest en uiterlijk vertoon. Daan wordt heen en weer geslingerd en kan niet kiezen. Niet dat hij besluiteloos is, maar omdat hij niet genoeg inhoud bezit om zelf het heft in handen te nemen.
Geen tussenweg
Als schets van een oppervlakkige man en zijn gebrek aan eigenheid is Hajar en Daan een zeer geslaagd boek. Maar de samenhang, de middenweg ontbreekt. Er is geen nuance in dit boek. Alles lijkt zwart of wit, uitvergroot of onbelangrijk, hoogdravend of vulgair, een tussenweg is er niet. Daan wordt heen en weer geslingerd maar lijdt daar niet onder en denkt daar ook niet over na: hij ondergaat. Hij is passief, een meeloper in de zuiverste zin van het woord.
Wanneer Daan Hajar echter kwijtraakt, lijkt hij te veranderen: hij leeft plotseling in dromen, gaat op zoek in zichzelf en naar zichzelf. Maar juist op dat moment verandert Robert Anker de spelregels. Het hele boek lang is de scheidslijn tussen waan en werkelijkheid niet overtreden: wat er gebeurde, gebeurde ook echt, op een paar chemische trips na misschien. Maar het laatste deel vloeien droom en werkelijkheid voor Daan in elkaar over: hij wint aan daadkracht, maar verliest aan realiteit. Daan wordt een zwevende figuur die we niet langer kunnen inschatten en die we niet langer kennen.
Nu kun je je afvragen of dat niet het gevolg is van zijn relatie met Hajar, maar de stappen die hij neemt zijn zo rigoureus en doortastend en daarmee zo in tegenspraak met het karakter dat we in het eerste deel van het boek hebben leren kennen, dat het als bedrog aanvoelt. Daan plotseling als dromerige buitenstaander, die het leven niet langer ondergaat maar nu bekijkt vanaf een afstandje? En die overgang in enkele bladzijden? Die vlieger gaat niet op.
Eigenheid
Van het eenvoudige verhaal (met clichés) moet Hajar en Daan het niet hebben, maar wat taal en stijl betreft is het boek een belevenis. De schets van Daan als man zonder eigenheid is goed gelukt, waarvoor alle lof. Het moet niet meevallen om een man te beschrijven die geen eigenschappen heeft en alles van anderen leent, tot aan zijn denkbeelden toe. Maar wanneer de schepper van die lege man dan plotseling toch wat inhoud in de schedel giet, is dat een wending die de eigenheid van het boek te veel geweld aandoet.