Decadente democratie
Bedreigen verschijnselen van decadentie – eurocrisis, medialogica, populisme – onze democratie? Het is aan de politicologen, hoeders van de democratische regeringsvorm, om deze verschijnselen te duiden.
Het democratisch principe is onbetwist – zelfs de dictatuur, de totale niet-democratie, noemt zich zo. En dus is het predicaat ‘democratisch’ een nietszeggende lege huls. De discussie dient dan ook te gaan over concrete en ideale democratievormen. Precies dat is wel omstreden. ‘Omstreden democratie’ heet dan ook het 36 deelonderzoeken omvattende project van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). In het gelijknamige boek, geredigeerd door hoogleraar politieke geschiedenis Remieg Aerts en medewerker van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) Peter de Goede, wordt een goed deel van deze onderzoeken toegelicht.
De medialogica
Alle richten zich op de Nederlandse democratie, en dan voornamelijk – want dat is waar de politicoloog mee gepreoccupeerd is – op haar feilen. Gelijk iedere stevig verankerde democratie is de Nederlandse een historische hybride, momenteel gekenmerkt door ‘verschijnselen van decadentie’. In deze bundel worden deze verschijnselen opgesplitst en uitgespit in drie delen, achtereenvolgens vanuit de perspectieven van de historische ontwikkeling, van de om zich heen grijpende medialogica en, wellicht het meest leerrijk, vanuit dat van de ‘democratische paradoxen’.
Niet ieder resultaat is even opwindend. Nu zijn de artikelen die verslag doen van statistisch onderzoek van nature saai, máár nuttig. Ze behandelen veelgestelde, maar nooit eenduidig beantwoorde vragen als ‘Wat is het effect van horse race journalistiek [nieuws over steigers en dalers in de peilingen] op het stemgedrag van nog zwevende kiezers?’ of ‘Wat is het effect op het stemgedrag van gepersonaliseerde politiek, van politici die in campagnetijd een expliciet beroep doen op hun eigen emoties?’ (denk aan de recente campagnespot van Diederik Samsom en zijn gezin).
De respectievelijke antwoorden: succes trekt aan, en dus neigen zwevende kiezers naar stijgers in de peilingen. En vaak laagopgeleide, meer autoritaire en cynische kiezers, niet (meer) gebonden aan partij of ideologie, worden aangesproken door gepersonaliseerde politiek. Daarentegen worden de aan thema of partij gelieerde kiezers er vaak juist door afgestoten. Dit betekent dat de politicus die gepersonaliseerde politiek inzet kiezers kan winnen, maar tevens het risico neemt andere kiezers te verliezen.
Overbelasting door democratie?
In de historische en meer politiek theoretische stukken komen veelbesproken trends voorbij als de verschuiving van government naar governance, de (on)mogelijkheid van het ideale debat en de schijnbaar onoverbrugbare spanning tussen representatief en effectief bestuur. Steeds wordt gevraagd naar de verhouding tussen een fenomeen en de democratische legitimiteit. Binnen deze ratjetoe aan artikelen – overeenkomsten en verschillen worden weliswaar aangeduid, maar de onderzoeksthema’s vliegen soms alle kanten op – is het meest prikkelende artikel dat van Gijs van Oenen, universitair hoofddocent in Rotterdam. Hij noemt zijn onderzoek ‘de theorie van interactieve metaalmoeheid’. Klinkt schrikwekkend, maar het is zowel begrijpelijk als enerverend.
Want waar de andere onderzoekers ervan uitgaan dat de democratie, in welke zin dan ook, verbetering behoeft, is de these van Van Oenen een volstrekt tegenovergestelde: ‘We lijden aan overbelasting door democratie.’ Hij vat democratie op als de politieke implicatie van de continu voortschrijdende emancipatie. Veel Nederlanders – ten minste degenen die tot kritisch denken in staat zijn – zijn politiek inmiddels geëmancipeerd, en dus dragen zij (wij) de volle verantwoordelijkheid voor de democratisch tot stand gebrachte wetten en normen. Deze democratische zeggenschap is zowel een recht als een verantwoordelijkheid.
Nu even niet
Dit laatste onderschrijft iedereen. Maar de nadelen ervan worden niet of nauwelijks benoemd. Hier trekt Van Oenen een inzichtelijke parallel met de veelbesproken ervaring van de 21e-eeuwse twintiger en dertiger, die in zijn of haar privéleven de last torst van de volledige maakbaarheid en dus volledige eigen verantwoordelijkheid. Van Oenen stelt het foucaultiaans: ‘Wij zijn (…) emancipatoir gedisciplineerd.’ Net zoals we de regie willen over ons eigen leven, willen we ook onze verantwoordelijkheid nemen en meebeslissen over de collectieve regelgeving. Alleen: we worden soms simpelweg hondsmoe van die oneindige verantwoordelijkheid. Soms willen we gewoon even niet meer. Zowel in het privéleven als in onze rol van verantwoordelijk burger is het immers ook nooit klaar; we kunnen nooit genoeg eigen verantwoordelijkheid nemen.
Dit ‘nu even niet’ is Van Oenens interactieve metaalmoeheid. Het is het meest in het oog springende voorbeeld van de democratische paradoxen die op wel meer plekken in deze bundel hun eigenaardige gezichten tonen. Al die zinnige ideeën die we vatten onder de brede noemer van de democratie, blijken telkens weer te botsen. Het zijn deze onvermijdelijke paradoxen die de vormgeving van de democratie omstreden maken.