Alleen op een eiland
Alleen op een eiland, dat is Geeske, hoofdpersoon van Eb. Hoewel ze een hechte gemeenschap om zich heen heeft en onverwacht bezoek krijgt, is ze alleen met haar gedachten. Ze wacht op haar man, Johannes, die met onbekende bestemming is vertrokken.
Eb speelt zich af gedurende één dag, de vierde dag sinds Johannes in zijn vissersboot weggevaren is. Geeske en Johannes wonen op een eiland (de naam krijgen we niet te horen), met één klein, geïsoleerd vissersdorpje. De mannen gaan de zee op, de vrouwen hopen dat ze heelhuids terugkomen en dragen klompen, lange rokken, kapjes op het haar. De dominee buldert ‘ghy en sult niet begeeren uwes naesten huys: ghy en sult niet begeeren uwes naesten wijf.’ Eb speelt zich duidelijk af in een Nederland van vroeger tijden.
Weinig actie, veel details
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat de lezer zich niet kan identificeren met een ouderwetse vissersvrouw als Geeske. De roman wordt voor het grootste gedeelte vanuit haar perspectief verteld. Door middel van een stream of consciousness-techniek leren we haar gedachtewereld goed kennen. Terwijl ze haar dagelijkse werk doet, over het eiland wandelt en over de zee uitkijkt denkt ze na over haar leven met Johannes.
Een laag tempo en weinig actie vraagt om een beschrijvende stijl, die Bremmer dan ook terdege inzet. Het eiland, de huisjes, de vuurtoren, de vissersnetten, de kleur van Geeske’s rok en het patroon van Johannes’ trui: het komt allemaal voorbij, in soms overrompelend veel detail. Soms ook laat Bremmer zich verleiden tot overbodige overpeinzingen als ‘de zee veert weer naar het strand. Altijd komt de zee weer bij het strand terug, al gaat ze ook altijd weer bij hem vandaan.’
Het gevoel overheerst
Sterker zijn de dialogen: gesprekken tussen Geeske, haar dochter en haar vriendinnen doen subtiel uit de doeken hoe de verhoudingen liggen op het eiland. Langzaam wordt duidelijk dat er gaten vallen in het sociale net van het dorp, en dat Johannes – die oorspronkelijk van het vasteland komt – toch altijd een buitenbeentje is gebleven. Wat weer hint naar de reden waarom hij zo plotseling is vertrokken.
Maar wat het meeste bij blijft zijn de emoties en gedachten van Geeske zelf: wat ze voelt over haar relatie met Johannes, over de steelse blikken die een andere eilandbewoner haar al jaren toewerpt, haar jarenlange verlangen naar een kind en haar liefde voor haar enige dochter.
Het gaat er maar om een, eentje die bij jou is, van jou is. Eentje bij wiens begin je aanwezig was en die er zal zijn bij jouw eigen einde. Misschien dat Abraham tevreden is gesteld en het kijken naar de hemel hem troost biedt en hoop, maar Sara, dat weet [Geeske] zeker, heeft nooit meer opgekeken naar de sterren, en heeft haar ogen naar beneden gericht, op haar schoot. ’s Nachts in het donker, wanneer Abraham weer op haar kruipt, meent hij in haar ogen de sterren te zien glinsteren. En Sara wendt haar hoofd af en droogt haar tranen aan Abrahams baard.
Je hoeft geen klompen te dragen of de Bijbel te kennen om te snappen waar dit over gaat. Hopelijk weet Bremmer in haar volgende boek – Eb is haar debuut – net zoveel inzicht in haar personages te geven.