Het noorden kwijt
Dichter Pieter Boskma heeft een verhalenbundel geschreven. In Westerlingen buigt hij zich in een twintigtal verhalen over de toestand van de westerse wereld. Die ziet er niet bepaald rooskleurig uit: onder de hoofdpersonages treffen we geestesgestoorden, masturberende dichters, suïcidale eenzaten, gefrustreerde kunstenaars, enzovoort. Geen van allen lijken ze overweg te kunnen met de voortrazende tijd, en hun onvermogen tot handelen is een thema dat regelmatig in Boskma’s verhalen terugkeert. Toch presenteert Westerlingen een minder diepgaande analyse van de westerse wereld dan zijn titel en flaptekst suggereren. Daarvoor zijn de verhalen te fragmentarisch en staan de hoofdpersonages te ver af van de werkelijkheid.
Herkenbaarheid
Ook de flaptekst roept een aantal vragen op. Die stelt namelijk dat er in Westerlingen “vooral ook veel te lachen valt” en dat de verhalen “eigentijds en herkenbaar” zijn. Eigentijds, okee, maar herkenbaar? De westerlingen in Boskma’s verhalen zijn zulke uitvergrotingen van de werkelijkheid dat ze karikaturaal aandoen, en het is maar de vraag of één lezer zichzelf of anderen in deze freaks herkent. De personages in deze bundel kidnappen een vriend, geven zich over aan religieus fanatisme, of plegen zelfmoord in een bad met bijtend zuur. Een gebrek aan herkenbaarheid zegt natuurlijk niks over de literaire waarde van een werk, maar waarom speelt de flaptekst dit kenmerk dan uit? En was Boskma’s zogenaamde analyse van de westerse wereld niet des te treffender en onheilspellender geweest als hij inderdaad enigszins realistische personages had gekozen, die elke lezer in zijn dagelijkse leven kan plaatsen?
Verloren kansen
Het is gelukkig niet allemaal kommer en kwel. Nu en dan weet Boskma wel degelijk een treffende beschrijving of een knappe karakterschets neer te zetten. Spijtig genoeg blijft het daar veel te vaak bij. Leuk fragment, denk je dan, dit had een goed verhaal kunnen worden, maar de auteur lijkt te gehaast om het verder uit te werken. Ook Boskma’s schrijfstijl, die bij momenten mooie poëtische zinnen oplevert, speelt hem even vaak weer parten. Zo stoot je als lezer al te regelmatig op een archaïsch woord, of verslik je je in één van Boskma’s barokke zinnen. Bijvoorbeeld: “alles zou oplossen in deze voorjaarsgloed, die als essentie van het grote en ware immers niets dan mild en ontvankelijk kon zijn, de royale relativeerder.” Een dichterlijke stijl is nog geen garantie voor een goed verhaal.Kortom, Westerlingen laat heel wat kansen liggen. Boskma’s verhalen zijn vaak te fragmentarisch en te exotisch om een diepe indruk na te laten. In het verhaal Mijn broer had een idee schrijft Boskma – met een knipoog naar zijn eigen dichterschap? – het volgende over de ideeën die zijn broer met de regelmaat van de klok opvat: “meestal reageerde men met de woorden die ook ik, op mijn snelwandeling door de nasjonale powezie [sic], maar al te vaak gehoord had: Het is te veel, We snappen het niet, Wat moet je ermee, Wat gaat dat kosten?” Die vragen konden even goed op deze verhalenbundel slaan.