De hel – we leven er middenin
Geleidelijk trekt Philippe Claudel je in Het Onderzoek een andere wereld binnen, een wereld waarin hij uiteindelijk zelf de weg kwijtraakt.
Met een verwelkoming door ‘een dunne regenbui vermengd met natte sneeuw’ staat de Onderzoeker op een stationsplein dat een ‘kopie van ontelbaar veel andere stationspleinen’ is. Zelf is hij ook ‘doodgewoon’ en ‘zo onvast als mist (…) en daarin leek hij op miljarden anderen’.
Reddeloos verloren
De Onderzoeker moet, inderdaad, een onderzoek doen en wel naar een reeks zelfmoorden in het Bedrijf. Maar ondanks dat het Bedrijf overal in de Stad aanwezig is, dwaalt de Onderzoeker uren door lege straten tot hij een ingang gevonden heeft. Aangekomen bij de Portiersloge van het Bedrijf blijkt het echter zo laat, dat hij pas de volgende ochtend terug kan komen. Er zit niets anders op dan een hotel te vinden, wat de Onderzoeker een even lange en moeizame dwaaltocht oplevert.
Dat is nog maar het begin van alle ellende. Alles aan hotel ‘De Hoop’ is ontregelend, verontrustend en gekmakend. Zo is er een Politieman die orde houdt, maar die evengoed de Schoonmaker kan zijn. Het Bedrijf is niet veel anders. Als hij er eindelijk binnen is, leidt een Gids hem naar de Verantwoordelijke die na een half gesprek de benen neemt, de Onderzoeker reddeloos verloren achterlatend.
Een luchthartige hel
Ondanks de ontberingen in een hem kwalijk gezinde wereld – iemand speelt een sadistisch spelletje met hem of hij is in de hel beland – blijft de Onderzoeker lang vasthouden aan zijn opdracht. Het geeft iets weer van de goede moed die Claudel in zijn roman weet te behouden, hoe licht ook. Het is een wereld die net te komisch beschreven is om kafkaësk te zijn, al ontkomt geen enkel verhaal als dit aan een vergelijking met de Praagse meester.
Het Onderzoek is een soort allegorie met de zwartgallige boodschap dat in de moderne samenleving de overheid en multinationals boze krachten zijn die tot de ondergang van het individu leiden. De hoofdpersoon kan in deze wereld twee mogelijke rollen vervullen, al loopt het hoe dan ook slecht voor hem af.
Houvast voor een massamens
In het ene geval legt Claudel er de nadruk op dat onze (westerse) samenleving zo georganiseerd is, dat bureaucratische regelzucht en allerhande technologie het individu tot onmachtig massamens, tot grijze muis heeft gemaakt. Tot soortwezen, om met Nietzsche te spreken, van wie de identiteit bepaald wordt door functie of status.
In het andere geval probeert de Onderzoeker juist opzichtig structuur aan te brengen in een voor hem te complexe wereld waarin grote ondernemingen tot in de kleinste details van het leven hun invloed laten gelden. Niet de maatschappij dwingt hem een soortwezen te zijn, het is zijn eigen manier om houvast te krijgen.
Weg kwijt in parallel universum
De roman legt aanvankelijk vooral de klemtoon op de eerste variant. Zie de eenvormigheid van het stationsplein of de alomtegenwoordigheid van het Bedrijf. Maar als de dwaaltocht van de Onderzoeker leidt tot een behandeling door de Psycholoog, zegt deze ronduit:
U verwerpt alle menselijkheid in uzelf en uw omgeving. U ziet mensen en de wereld als een onpersoonlijk, aseksueel geheel van functies, van radertjes: een groot, stompzinnig mechaniek waarin functies als tandwielen in elkaar grijpen en samenwerken om het geheel in beweging te houden.
Maakt hier de inhumane, technologische wereld de burgers iets wijs om ze in het gareel te houden? Of is dit een laatste poging een doorgedraaide ziel van zijn waanbeelden af te helpen? De roman is er niet eenduidig in en dat hoeft natuurlijk ook niet. Bezwaarlijker is dat Claudel de weg kwijtraakt in zijn eigen parallele universum, waardoor de allegorie aan zeggingskracht verliest. Vooral in het slot van deze roman, dat eerder krankzinnig is dan absurdistisch.