Geschiedenis van bijna alles
Ideeën zijn de instrumenten waarmee de mensheid de wereld naar zijn hand weten te zetten. Ideeën zijn geen statische gegevens, ze transformeren, sijpelen door naar andere lagen van de samenleving en ze verdwijnen ook weer. Op de brede manier waarop historicus Peter Watson in zijn lijvige Ideeën een idee opvat , valt zo’n beetje alles er onder wat ooit gedacht, gemaakt of uitgevonden is.
Dit begint al met de vuistbijl van tweeënhalf miljoen jaar geleden, want Watson beschouwt de ontdekking dat je met een scherpe steen door een dierenhuid kan dringen als een idee. Met een dergelijke visie krijgen we in de praktijk een geschiedenis van bijna alles, waarin naast de enorme rijkdom aan gedachten ook grote lacunes ontstaan. Zo valt de willekeur op waarmee Watson casussen opvoert. Hij haalt wel onder meer Beethoven en Schubert aan om het denken van de Romantiek te illustreren, maar bij andere periodes laat hij het na om toonaangevende componisten te noemen.
Stap terug
Watson aarzelt niet om zijn overzicht van de ideeëngeschiedenis als een alternatief voor de ‘conventionele geschiedschrijving’ te presenteren, “als een geschiedenis waaruit de koningen en keizers en dynastieën en generaals zijn weggelaten”, maar die desondanks als een representatief verhaal over ons verleden kan gelden. Ondanks Watsons brede opvattingen lijkt dit een stap terug in de ontwikkeling van de historische wetenschap. Deze heeft zich inmiddels ontworsteld aan de dominante politieke geschiedschrijving en is nu in staat om ook het dagelijks leven en het verhaal van de gewone man op waarde te schatten. En die zou dan nu in het spoor van Watson terug moeten keren naar het grote verhaal? Wellicht overschat Watson zijn eigen vakgebied hier een beetje.
Watson merkt op dat veel denkers in de geschiedenis vaak kozen voor een drieledig systeem om de wereld en de geschiedenis mee te ordenen. Een boeiende constatering, hoewel verre van uniek. Om die reden hunkert ze ook naar een verklaring, die helaas achterwege blijft. Zonder dit verder te onderzoeken bouwt Watson echter voort op deze intellectuele traditie waarbij hij ‘de ziel’, ‘Europa’ en ‘het experiment’ als de drie belangrijkste ideeën beschouwt.
Andere taal
Opvallend is dat Watson denkers als Michel Foucault en Thomas Kuhn volledig buiten beschouwing laat bij zijn verklaring van de evolutie van ideeën. Zij kwamen allebei tot de conclusie dat er binnen de geschiedenis breekpunten zijn waarvoor en waarna wetenschappers en denkers een totaal andere taal bleken te spreken, een zogenaamde paradigmashift. Dit inzicht – dat er geen sprake is van een voortdurende vooruitgang in het denken, maar een overgang tussen verschillende onvergelijkbare werelden – hangt hij nu op aan iemand als Isaiah Berlin, weliswaar een grootheid binnen de ideeëngeschiedenis maar filosofisch gezien het kleinere broertje van Kuhn en Foucault.
Soms maakt Watson er een verwarrende mengeling van eigentijdse denkers, ideeënhistorici en uitvindingen van. Het zijn de onvermijdelijke gebreken die een ambitieus project van deze proporties aankleven. Je kan immers niet kenner zijn op alle terreinen – zelfs niet op basaal niveau –, waardoor foutjes op de loer liggen. Wel jammer is dat de grote greep die hij wilde presenteren te fragmentarisch is. Dit boek zal dan ook niet als nieuw ijkpunt in de ideeëngeschiedenis gelden, maar als naslagwerk kan deze zoektocht naar de wortels van ons geestesleven goed dienst doen.