De ware godsdienst
.
Al in de inleiding windt Moyaert er geen doekjes om. Zijn analyse wil geëngageerd zijn: het boek is bedoeld als een pleidooi voor beeldenverering. Toch heeft het eerste hoofdstuk een vooral informatief karakter waarin Moyaert het onderscheid tussen iconen en idolen als respectievelijk ware en onware beelden bespreekt en de lezer een etymologie van het begrip idolatrie aanbiedt. Hierna wordt echter duidelijk wat de geëngageerde positie van Moyaert inhoudt. Na een bespreking van het religieuze verbod om God te mogen afbeelden, wat hij vooral verbindt aan de joodse religie, betoogt hij dat door de menswording van God in Christus het christendom vanuit zichzelf juist de ruimte biedt aan iconen en beeldverering. Nu is dit alleen typerend voor het oosterse christendom en het rooms-katholicisme. Het pleidooi voor beeldverering wordt daarmee ook een pleidooi voor deze twee takken van het christendom en tegen het jodendom en het protestantisme, om nog maar te zwijgen over de islam, die gekenmerkt wordt door een strenger beeldverbod, zoals iedereen genoegzaam weet sinds de Deense cartoonrellen.
Symbolische praktijk
Dit sterk apologetische karakter van het boek vertroebelt de, eveneens in de inleiding uitgesproken, intentie om het fenomeen van de godsdienst te beschrijven. Wanneer een boek een poging wil doen godsdienst te begrijpen en daarbij vertrekt vanuit een bepaalde vooringenomenheid met betrekking tot bepaalde religies, dreigt er iets mis te gaan. Moyaert beweert dat een symbolische praktijk in ultieme zin zichtbaar is in de beeldverering, waaruit men zou kunnen concluderen dat jodendom en protestantisme dus op z’n best gemankeerde religieuze praktijken zijn. In het vierde hoofdstuk, waarin hij voor het eerst een begripsbepaling van symbool en symbolisering geeft, blijken iconen echter ‘onevenwichtige symbolen’ te zijn.De auteur vertelt echter niet welke conclusie hieraan verbonden moet worden. Betekent dit dat iconen helemaal geen ultieme symbolen zijn, maar eerder een soort mislukte symbolen? En houdt dit vervolgens in dat beeldverering niet exemplarisch is voor godsdienstig gedrag? Of blijven iconen en beeldverering wel voorbeeldig gedrag en wil Moyaert laten zien dat godsdienst weliswaar een symbolische praktijk is, maar dan wel van een specifieke, namelijk onevenwichtige soort?
Op deze manier beantwoordt het boek niet aan z’n eigen intenties en blijft het een precies begrip van godsdienst als symbolische praktijk schuldig. En als het nu nog duidelijk was waarom een pleidooi voor beeldverering zo belangrijk is, zou de lezer met de gebrekkige uitleg van godsdienst als symbolische praktijk kunnen leven, maar Moyaert doet geen enkele poging zijn pleidooi voor beeldverering te motiveren.
Relevantie
Met enige kwade wil zou een lezer kunnen betogen dat dit boek vooral een pleidooi voor bepaalde takken van het christendom is en daarom alleen bij gelijkgestemden bijval zal kunnen vinden en bij theologen discussie zal oproepen. Toch is Moyaerts boek relevant voor een veel groter publiek. Zelfs ondanks de bovengenoemde kritische opmerkingen dienen we misschien wel waardering op te brengen voor zijn poging om te vragen naar wat religie nu eigenlijk is. Deze vraag is een belangrijke vraag in de huidige maatschappelijke context. Zoals Moyaert in verdekte termen op de laatste bladzijde van zijn boek terecht opmerkt, is de gevoeligheid voor symbolen en daarmee voor de religieuze praxis tanende.
Exemplarisch hiervoor – om één voorbeeld te noemen – is het nieuwe boek Rede en religie van Michiel Leezenberg, nota bene de komende jaren het leerboek voor het vwo-examen filosofie. Wie dit boek leest met Moyaerts betoog in het achterhoofd zal direct zien dat daarin voor de eigen aard van de religieuze praktijk eigenlijk geen enkele voelspriet of intuïtie aanwezig is. Al is Iconen en beeldenverering dus een eenzijdig en vooringenomen boek, het heeft meer gevoeligheid voor religie dan het nieuwe leerboek filosofie. Alleen daarom al zou het geen kwaad kunnen om leerlingen naast Leezenbergs encyclopedietje ook het door en door Leuvense boek van Moyaert te laten lezen.