Boeken / Fictie

Lyrisch liefdesverhaal met ingehouden Thomése-ironie

recensie: P.F. Thomése - De weldoener

Tot de klassieke motieven in literatuur behoort ongetwijfeld de problematische verhouding tussen volwassen mannen en jonge meisjes. Nabokovs Lolita is vermoedelijk het beroemdste voorbeeld, maar ook de in Arnon Grunbergs Tirza beschreven, al dan niet platonische liefde tussen man en meisje (vader en dochter) verdient nu al het predikaat klassiek. De weldoener, de nieuwe roman van P.F. Thomése, bezit alles om ook onderdeel van die traditie te worden.

De registers van P.F. Thomése strekken zich uit tot alle uithoeken van het literaire universum. Na literaire slapstick in J. Kessels the novel, een roadmovie over een autotochtje naar de hoerenbuurt van Hamburg, en eerder al de aangrijpende, verstilde bespiegelingen over de dood van zijn dochtertje (Schaduwkind), is er nu de archaïsche en klassieke toon van een auctoriale, Thomas Mann-achtige verteller in De weldoener. Na het lezen van een krantenberichtje over een man die een meisje redt van de verdrinkingsdood en haar daarna ‘voor zichzelf houdt’ ontstond het idee voor een roman. Het schijnt vaker te gebeuren dat krantenberichten worden uitgesponnen en opgepoetst tot een volledige roman, maar zelden gebeurde dat met zoveel glans als in De weldoener.

H***
Theo Kiers is componist te H*** (bedoeld wordt: Haarlem) en heeft zich omgedoopt tot Sierk Wolffensberger. Hij is in een adellijke familie ingetrouwd – zijn vrouw is een bemoeizuchtige barones – en zijn zoon Théophile houdt zich voornamelijk bezig met grote hoeveelheden meisjes naar zijn slaapkamer te vervoeren. Het gezin woont in een kast van een huis, waar Sierk resideert als dirigent van het plaatselijke kerkkoortje. Zijn grote ambities als componist heeft hij niet waargemaakt, maar desalniettemin is hij overduidelijk een man van de kunst. Kort voor de uitvoering van het door hemzelf gecomponeerde Duisternissen, ontdekt de gefnuikte componist in een kamertje achteraf in de kerk een meisje. Meer dood dan levend is ze, na het innemen van een lading pillen. Het is het soort meisje dat zijn zoon bij de vleet verslijt, maar in de uitgebluste Sierk ontsteekt zij een onvermoede passie. Samen keren ze de wereld de terug toe. Althans, dat is de bedoeling.

Ironische opera
Zoals gezegd, Thomése kan talrijke registers bespelen. Ditmaal is de schaterlach van de J. Kessels-verhalen ingeruild voor ingehouden ironie. De wereld in De weldoener is een samensmelting van de werkelijkheid, de droomwereld van Sierk Wolffensberger en de verborgen grappen van de schrijver. De hooggestemde bespiegelingen en paginalange monologues intérieurs van de componist contrasteren met de zotte gebeurtenissen. Het geredde meisje blijkt Beertje Wehry – alias Alicia Valstar – die niet alleen in Sierks koor zingt, maar bovendien de biologische dochter is van de grote Amsterdamse componist Lou Wehry, in wiens schaduw Sierk al jaren vruchteloos voortploetert. Dat is geen toeval meer, dat is humor.

De weldoener zit vol met deze slimme humor, maar je moet het willen zien. Zo zijn alle personages in feite karikaturen: Beertje is de onverschillige puber, Sierk de verwarde kunstenaar en Lou Wehry de beroemde componist wiens arrogantie haast spreekwoordelijk is. En dan komt zo af en toe Sierks Luxemburgse vrouw door het verhaal gebanjerd, met moederlijke hysterie en Franse exclamaties.

Wandelende mislukking
Al die hilariteit zit onder een vernis van droefenis. Het leven van Sierk is mislukt en het leven van Beertje is ook niet al te aangenaam op gang gekomen. Hun vlucht van de wereld is treurig in al zijn onbeholpenheid. In feite is Sierk een wandelende mislukking: de opvoering van Duisternissen gaat de mist in en de liefde van Beertje geldt voor vele mannen maar juist niet voor hém. Zijn hooggestemde, artistieke idealen staan haaks op zijn burgermansbestaan in H***. Wat hij is, is niets. Hij is geweest. Hier en daar thematiseert Thomése die vergankelijkheid, vaak door de gedachten van Sierk of, zoals hier, door de moeder van Beertje:

Voor een kind is elke volwassene een dode uit een overleden tijdperk en op zijn best een ding waar je eventueel iets aan hebt als de juiste knoppen het tenminste nog doen. Haar kind heeft haar oud gemaakt, maar tegelijk houdt het haar jong.

In de laatste pagina’s versnelt Thomése plotseling, op weg naar een finale waar je een heel broeierig boek lang voor hebt gevreesd. De wijze waarop dat gebeurt, met al het melodrama van de opera, is groots en meeslepend. Dan verdampt de ingehouden ironie en blijft slechts onverdraaglijke vergankelijkheid over.