Utrecht in Awater. Op het spoor van Nijhoff
.
Aan de hand van een uiteenzetting van de twee hoofdpersonen van Awaters spoor schetst de filosofie- en literatuurhistoricus Bokhove de context waarbinnen ‘Awater’ (uit Nieuwe gedichten 1934) tot stand kwam. Naast Nijhoff is dat zijn vriendin, de classica Josine van Dam van Isselt, die ook buiten de liefde veel voor Nijhoff betekende. Daarop volgen twee wandelingen, vormgegeven aan de hand van ‘Awater’ en de verblijfplaatsen van Nijhoff en zijn vriendin. Op deze literaire omzwervingen volgt een essay over de totstandkoming van ‘Awater’.
Romance
De nog altijd veelgelezen Nijhoff debuteerde 1916 met De wandelaar. Toen hij na de dood van zijn broer zijn leven een andere wending gaf en voor een (tweede) studie Nederlands in 1934 naar Utrecht kwam, had de dichter inmiddels al acht publicaties op zijn naam staan. Naast het indrukwekkende Vormen (1924), vallen daaronder onder meer een theaterbewerking van De vliegende Hollander (1930), de essaybundel Gedachten op dinsdag (1930) en enkele vertalingen.
Via Josine van Dam van Isselt ontmoet Nijhoff de schilder Pyke Koch, de schrijvers Jan Engelman en Cola Debrot en de musicus Hans Philips. Ook treft hij met enige regelmaat H.J. Marsman en Simon Vestdijk. Ook komen verschillende gedichten komen dankzij (of ondanks) haar tot stand, zoals het gedicht ‘Impasse’, en ze heeft invloed op zijn (geroemde) vertaalwerk.
Wandelaar
Nijhoff had in de loop van de acht jaar dat hij in de Domstad woonde wel zes verschillende adressen – overigens, zoals wel meer kunstenaars in die tijd, wier wonen vaak een vorm van logeren was. De wandelingen die in Awaters spoor staan voeren dan ook mede langs Nijhoffs vele onderkomens. Herenstraat 27 was zo’n adres, daar woonde Josine, een andere stek is Oude Gracht 341, door Bokhove omschreven als een creatieve broedplaats. Hier woonde Nijhoff in het huis van Koch, waar later ook Philips en Engelman kwamen wonen
De lezer van Awaters spoor wordt naast langs Nijhoffs woningen ook langs tien verschillende locaties uit ‘Awater’ gevoerd. Bokhove heeft van vijf locaties met zekerheid kunnen vaststellen dat ze voorkomen in dit gedicht. De vijf andere maakt Bokhove aannemelijk. Het opgenomen beeldmateriaal maakt Awaters spoor des te interessanter. Zo krijgen we een beeld van hoe Heck’s (de populaire stek met amusementsorkesten waar Awater op het podium staat) en het in ‘Awater’ genoemde café Laponder er in Nijhoffs tijd eruit zagen.
Awaters ontstaanswijze
Awaters spoor doorlezend, kom je en passant kom je veel over Nijhoff, zijn literaire bronnen (zoals Ulysses, Genesis, het Chanson de Roland en Rimbeau’s ‘Voyelles’) en zijn werkwijze te weten. Bijvoorbeeld dat hij zijn vrienden voortdurend vroeg om onderwerpen om over te dichten en zich ‘maar een secretaris’ noemde. Debrot memoriseert bijvoorbeeld dat Nijhoff hem vroeg om een schier oneindige reeks woorden met een bepaalde klinker(combinatie) waarmee de dichter later Awater laat rijmen.
Ondanks de lichtvoetige opzet als wandelgids en het geringe formaat van Awaters spoor biedt een erg interessante inkijk in een deel van Nijhoffs biografie en de ontstaanswijze van ‘Awater’ dat zich afspeelt tegen een achtergrond van het ten einde lopende interbellum in Utrecht.