In een wereld zonder Klaas is Klaas er nog steeds
Klaas Dijkshoorn is nooit ziek geweest, tot hij op een dag zijn sterke verhalen begint te herhalen. De alzheimer zal hem van binnen uithollen tot er van de stoere honkballer niets meer over is dan een gerimpelde schil, een mummelende bejaarde. Net goed, denkt zijn oudste zoon.
In het gezin Dijkshoorn in de jaren zestig en zeventig draait het om twee zaken: honkballen en vader Klaas. Aan de keukentafel worden geen gesprekken gevoerd, maar anekdotes uitgewisseld, liefst anekdotes waarin Klaas een glansrol heeft. Het narcisme van de vader overschaduwt zijn vrouw Nel, voor wie de rol van publiek is weggelegd, en zijn zonen, die min of meer verplicht hele weekends op de honkbalclub van hun vader bivakkeren. En dan hebben we nog niet over Klaas’ ziekelijke drang om anderen om hem heen te kleineren. De wereld van Klaas Dijkshoorn draait om Klaas Dijkshoorn, en om niemand anders.
Vernietigende terugblik
Dijkshoorn beschrijft in Nooit ziek geweest hoe het is om te leven onder een tirannieke, egocentrische vader, een man die iedere bijeenkomst buitenshuis aangrijpt om zich in de spotlights te schreeuwen. De proloog kondigt het al aan: zoon Nico gaat zich niet inhouden.
Mijn vader kijkt naar de hoek van de kantine en pist in zijn broek. De vierde keer al deze dag. Hij drukt zijn hand heel hard tegen zijn voorhoofd en zegt: ‘Nooit ruzie gehad. Nooit. Ik ben geen ruzieman.’ Daarna begint hij weer te huilen.
Wat volgt is een vernietigende terugblik op een verziekte jeugd. In korte hoofdstukken vol kenmerkende, ritmische zinnen pleegt Dijkshoorn zijn ultieme vadermoord. De jonge Nico probeert zich al spoedig te onttrekken aan het dommige gewauwel van zijn ouders en het publiek waarmee Klaas zich altijd weet te omringen door zich te verliezen in de literatuur. Eerst als lezer, later als bibliothecaris en als schrijver.
Omdat we dom zijn
Meer en meer ontdekt hij dat er een wereld is waarin Klaas Dijkshoorn géén hoofdrol speelt, waarin hij zelfs geen figurant is. Dijkshoorn jr. balanceert op een dun koord tussen mededogen en onverholen dédain. Als zijn moeder zestig wordt en het gezin voor één keer (mét aanhang) herenigd wordt in een Center Parcs-huisje, barst de bom:
Jij weet het allemaal zo goed, want ik ben dom. Kijk hem staan met zijn hoofd vol boeken, want dat moeten we steeds horen. Dat meneer leest, want meneer heeft gestudeerd. Ja, hij heeft gestudeerd, met boeken en lettertjes, want Jezus wat zijn we slim en wat moet het vreselijk voor hem zijn dat hij hier een hele week met ons moet zitten. Want zo is het. Je schaamt je voor ons. Omdat we dom zijn. Omdat we niet hebben gestudeerd.
En dat gaat dan pagina’s door, in het parlando dat we kennen van de huisdichter van De Wereld Draait Door, in de stijl van de schijnbaar in één klap op het papier gekwakte column in De Pers of Voetbal International. Die typische Dijkshoorn-stijl, die komt zó bij Klaas vandaan.
Kind van zijn vader
Nooit ziek geweest is het boek dat Dijkshoorn móest schrijven om de demon uit zijn jeugd vlak voor diens sterven zélf het zwijgen op te leggen. Op het omslag staat ‘roman’, maar dat is het niet. Daarvoor zijn de andere gezinsleden te weinig driedimensionaal en wordt Klaas te zeer geportretteerd door het verbitterde kind en te weinig door de schrijver die heerst over zijn materie.
Maar wie een boek schrijft dat bij nadere beschouwing helemaal geen roman is, kan nog wel degelijk een geslaagd werk afleveren. Uit de talloze raak getroffen schetsen van zijn vader rijst vooral een zelfportret van de schrijver op: dat van de man die zich afzet tegen de man die alles vertegenwoordigt wat hij niet wil zijn. Maar juist die neiging tot anekdotiek-zonder-pardon, daarin betoont de zoon zich onmiskenbaar een kind van zijn vader.