Van de schoonheid en de afgrond
‘Een herontdekt meesterwerk!’: een marketingslogan die wel heel vaak op nieuwe uitgaven wordt geplakt, meestal familieromans uit het vooroorlogse Midden- of Oost-Europa. Soms is die kwalificatie geheel op zijn plaats. Zoals met Avonturen in de alledaagse onwerkelijkheid uit 1936, geschreven door de Roemeens-joodse Max Blecher en nu in een vertaling van Jan Mysjkin, verschenen in de serie L.J. Veen Klassiek.
Avonturen in de alledaagse onwerkelijkheid uit 1936, geschreven door de Roemeens-joodse Max Blecher en nu in een vertaling van Jan Mysjkin, verschenen in de serie L.J. Veen Klassiek.
Alle ingrediënten zijn aanwezig om in aanmerking te komen voor een herontdekking: Blecher leed vanaf zijn negentiende aan tuberculose en schreef liggend in bed een klein oeuvre voor hij op 28-jarige leeftijd stierf. Zijn werk werd door de communistische censuur verboden en na 1989 weer ontdekt. Vele vertalingen volgden en Nobelprijswinnares Herta Müller prijst hem aan als ‘een van de beste Roemeense schrijvers’. Hij wordt vergeleken met Kafka en Bruno Schulz. Volkomen terecht.
Filosofische precisie
Of Avonturen in de alledaagse onwerkelijkheid ook een ‘onverbiddelijke bestseller’ gaat worden, is een andere vraag. Blecher schrijft weliswaar over zijn kindertijd, gedrenkt in die melancholische, een beetje diffuse, haast zonbeschenen taal waar de geliefde Midden-Europese auteurs patent op lijken te hebben. De herinneringen zijn ook nog eens geladen met een onderhuidse, erotische spanning die doet hunkeren naar meer. Maar het boek is vooral beklemmend, letterlijk adembenemend in de beschrijving van angst als grondstemming van de jonge hoofdpersoon.
Dan gaat het om een existentiële angst, waarin het niets voelbaar is en die de jongen overvalt in aanvallen. Met filosofische precisie ontleedt Blecher de aard van die aanvallen, waarin de wereld van de dingen verschijnt als volkomen nutteloos en van alle betekenis ontdaan. Daar zou je uit willen blijven citeren:
Tijdens zo’n aanval had de zon ooit een kleine cascade van stralen op de muren geworpen, als een onwerkelijk goudgemarmerd water van lichtgolven. Tegelijk zag ik de hoek van een boekenkast met dikke in leer gebonden banden achter glas. Zulke reële details, die ik uit de verte van mijn zwijmeling waarnam, bedwelmden en vloerden me als een laatste inhalatie chloroform. Het allerbanaalste en overbekendste aspect van dingen bracht me nog het meest in de war. Ik was het zo gewoon ze te zien, dat het uiterlijke omhulsel ervan ten langen leste was doorgesleten, zodat het nu en dan leek alsof ze tot bloedens toe waren gevild: levend, onbeschrijfelijk levend.
Dit is literatuur van de hoogste orde. Blecher weet via de taal de ervaring van allerdiepste wanhoop over te brengen en die ook nog van een filosofische grond te voorzien. Tussen de toppen van literaire schoonheid gaapt de bodemloze afgrond van angst waarboven Blecher je laat bungelen. Het lezen is vergelijkbaar met een van die aanvallen: gelukzalig en verwarrend tegelijk, ‘een overspannen extase’.
Mededogen
Max Blecher schaart zich daarmee in het rijtje van Sartre en zijn Walging, Het dagboek van Malte Laurids Brigge van Rilke en inderdaad ook Kafka en Schulz. Bij het lezen hoor je de echo’s van al die auteurs, de Groten die niet meer herontdekt hoeven te worden. Dat maakt deze roman van Blecher er niet minder oorspronkelijk op. Het is niet het makkelijkste boek en door de thematiek misschien geen materiaal voor de bestsellerlijsten. (Her)ontdekken is echter aan te raden. Avonturen in de alledaagse onwerkelijkheid is een meedogenloos boek, meedogenloos en toch vol mededogen.