Iconenproductie
Er zit een zekere tragiek in de wijze waarop Bob Dylan zich de laatste jaren door zijn eindeloze reeks plichtmatige concerten sleept (hoopvol The Never Ending Tour genoemd). Met als afsluiters vrijwel altijd zijn karakteristieke All along the watchtower en Like a rolling stone, schijnbaar even de geest herwinnend die de hele avond afwezig was, lijkt hij een gevallen icoon te belichamen.
Toch is Dylan wel vaker op een schijnbaar doodlopend spoor terechtgekomen, en elke keer krabbelde hij weer op. De laatste echte opleving dateert alweer van 1997, toen hij zichzelf weer op de kaart zette met Time out of mind: een verzameling desolate bluesnummers over liefde en dood, waarbij zijn door de jaren verwoeste stem passend rauw klinkt. Sindsdien is er weer volop aandacht voor zijn werk, en een nimmer aflatende stroom van boeken en cd’s blijft rond de man verschijnen, met als hoogtepunt het eerste deel van zijn autobiografie Chronicles.
Icoon
Bob Dylan 1964. Foto uit: Dylan: Visions, portraits & back pages |
Laatste aanwinst is Dylan: visions, portraits, and back pages, een schitterend uitgegeven boek met een collectie van korte essaytjes, geïllustreerd met bekende en voorheen ongepubliceerde foto’s van de verscheidene fotografen die Dylan gefotografeerd hebben. Manco is de eindeloze reeks van redacteuren die hebben meegewerkt; hierdoor krijgt het toch al anekdotische karakter van het boek een nog eclectischer inslag.
Dylan: visions, portraits, and back pages zet op een rijtje hoe zijn carrière een voortdurende afwisseling is van muzikale en persoonlijke maskers. Desondanks is Dylan inmiddels tot icoon verheven, want juist de vele pogingen die hij heeft gedaan om aan de stigmata te ontsnappen, hebben zijn ster alleen maar verder doen rijzen. Zelfs zijn misstappen lijken de bevestiging van zijn onvermijdelijke genie. Er wordt in Dylan: visions, portraits, and back pages vrij weinig ondernomen om de stelselmatige mythevorming rond Dylan tegen te gaan. Anekdote op anekdote moet Dylans eigenzinnigheid bevestigen, waardoor het boek soms een beetje hagiografische vormen aanneemt. Het is dan ook nogal makkelijk om mensen uit Dylans directe entourage nog maar eens te laten opdissen hoe vroeg zij zijn uitzonderlijke grootsheid al bespeurden – wat het boek maar al te graag doet.
Dylans hele leven lijkt op deze manier samengeperst te worden in het kader van non-conformisme en onverwachte wendingen. Alleen al over de duizelingwekkend snelle omslag van de folkmuziek makende akoestische Dylan naar de psychedelische rockster halverwege de jaren zestig is een boek vol te schrijven: “Indeed each time you saw a picture of the singer in this 1964-1966 period he looked a little different like some giant alien flower slowly unfolding.” Maar Dylan was ook de man die in 1967 al zag dat de psychedelische euforie zijn hoogtepunt had bereikt en die zich stortte op countrymuziek vol bijbelse referenties – om zich eind jaren zeventig daadwerkelijk te bekeren en gospels vol doem en verderf over zijn verbijsterde publiek uit te storten.
Verbaal sadisme
Dylan, Liverpool 1966. Foto uit: Dylan: Visions, portraits & back pages |
Berucht is ook Dylans verbale sadisme. In de beroemde documentaire Don’t look back houdt Dylan zijn toenmalige geliefde Joan Baez, die een liedje voor hem zingt, een glas voor met de mededeling: “break this“. In Visions is een interview met een Zweedse DJ opgenomen, dat zeer representatief is voor zijn agressieve 1966-modus. Dylan is geagiteerd en wil op geen enkele vraag direct antwoord geven, zeker niet als de interviewer hem vraagt of hij een protestzanger is:
Um…er…God. No I’m not going to sit here and do that. I’ve been up all night. I’ve taken some pills and I’ve eaten bad food and I’ve read the wrong things and I’ve been out for 100mph car rides and let’s not sit here and talk about myself as a protest singer or anything like that.
Daarnaast herhaalt het boek de verhalen over de absurde manier waarop Dylan vaak zijn muziek opnam. Zo werd Bringing it all back home (1965) opgenomen zonder enige afspraak met zijn muzikanten, weigerde hij vaak meer dan één opname van een nummer te maken (hij had bovendien überhaupt niet het vermogen om het twee keer op dezelfde manier te spelen) en verlieten vele sessiemuzikanten de studio zonder ooit een woord met hem te hebben gewisseld.
Jammer genoeg worden de jaren tachtig afgedaan met een paar anekdotes over de miserabele staat waarin Dylan zich bevond. Typerend is het ontluisterende concert tijdens Bob Geldof’s Live Aid in 1985. Samen met de ‘Stones’, Keith Richards en Ronnie Wood houdt hij een dronken kakofonie van drie oude protestnummers; symbolischer had hij zijn routewijziging niet kunnen brengen. Ach, de gemiddelde Dylan-fan kent de wegen van ‘His Bobness’ inmiddels als zijn broekzak. Veel nieuws valt er niet te zeggen, wat resteert is het herschikken van de verhalen uit de oude doos. Dit nieuwste boek herschikt dit wel in een mooie uitgave, maar voegt niets wezenlijks toe.