Pogingen tot sick jokes
Hoe vergaat het Lévi Weemoedt toch sinds hij in 2007 zijn gedichten verzamelde in Vanaf de dag dat ik mensen zag? Hij bevindt zich nog onder de levenden, want Met enige vertraging is nu weer een bundeltje verschenen.
Weemoedt (1948) lijdt aan het leven, zich het hoofd boven water houdend door in proza en poëzie zijn neerslachtigheden te verluchtigen met grapjes. Dat resulteert in min of meer literair bedoelde sick jokes waarvan de ironie eigenlijk een echt traantje laat. De grap als lapmiddel en tegelijk om de lolbroek uit te hangen.
Geen mijmerij
Ook in zijn recente bundel is Weemoedt (slechts een pseudoniem) van het korte werk. In het beste geval debiteert hij iets aforistisch in wat er uitziet als een versje, maar dat nauwelijks is. Hij ziet geen heil in existentiële rimram. Zijn motto luidt: ‘De dag is kort,/ de dood nabij/ dus aan de slag/ geen mijmerij.’ Hij wil het hebben van invalletjes die op zichzelf meestal niet erg opzienbarend zijn en alleen effect sorteren als het rijm behendig wordt toegepast. Zeker in geval van lichte kost is technisch vernuft een voorwaarde. Helaas zie je Weemoedt vaak ietwat te vroeg op het rijm aansturen dat zijn slag wil slaan.
Door zijn cabareteske inslag komt ook het tragikomische in het gedrang. Hij doet denken aan Hans Dorrestijn, maar die is een begenadigd performer die verbaal en muzikaal zijn vak goed onder de knie heeft. Weemoedt ontbeert diens extraverte temperament, en daardoor mis je in zijn grappigheid een grond van levensechte somberheid.
Ongelukkigen als Weemoedt en Dorrestijn hebben het voorzien op vrouwen, behalve die enkele keer dat ze door een gewillig exemplaar geplezierd worden. ‘O, ik wou dat ik een racefiets had/ die sneller ging dan het licht:/ elke nacht joeg ik achter de meiden aan/ in laat-middeleeuws Maastricht.’ De liefde kan geen goed doen want ze doet hun geen goed. ‘Mijn vrouw heeft een ander/ Zij wil uit elkaar/ Dus: Prettige Pestdagen/ & een Pleuris Nieuwjaar!’ Wat lang niet zo gevat is als: ‘Mijn tweede vrouw/ is zó snel weggelopen/ dat zij de eerste/ nog heeft/ ingehaald.’
Cijfer 4
De vraag is of een tekort aan liefde leidt tot algehele somberheid of dat een sombere aanleg slecht voor de liefde is. Hoe dan ook, Weemoedt geeft af op het leven in het algemeen (gewaardeerd met het cijfer 4) en gaat in één moeite door op meer specifieke benulligheden: ‘Elke morgen/ gaan we rennen/ onze hardloop-/ broekjes aan/ We moeten werken/ aan ons lichaam/ om fit in de/ file te staan.’ Hij koketteert met de dood, waarnaar hij beweert te verlangen. Zonder alcohol zou het bestaan écht ondraaglijk zijn. Hij voelt zich verwant aan minimumlijders: ‘De pakketten van/ de Voedselbank/ bevatten te weinig/ sterke drank.’ Het gezin is ‘een familiegraf met nog niemand erin’.
Ook reageert Weemoedt zijn algemene ongenoegen graag af op zoiets als de kerkliedjes van Huub Oosterhuis en de ‘zure meervoudig onverzadigde vrouw’ die de natuurwinkel frequenteert. Conservatief en gemakzuchtig, die afzeikerdjes met baard. Met het verstrijken der jaren is de scherpte over de hele linie wat zoekgeraakt. Dan liever Piet Paaltjens weer eens uit de kast pakken.