Scherven van de jeugd
In 2003 debuteerde Laura Broekhuysen met het kinderboek Zand erover, ze was toen zelf negentien jaar oud. Twee linkerlaarzen is haar debuut voor volwassenen. Het verhaal gaat over twee vriendinnen, Juul en Marijn, die hun eerste stappen zetten op het pad naar volwassenheid. En dat op twee linkerlaarzen…
We rennen door de donkere tuin, sluipzacht, Marijn in haar roze nachtjapon en ik op linkerlaarzen. Twee linkerlaarzen wennen sneller dan borsten en je kunt er rechtsom rondjes op rennen.
Zo begint het boek over de twee vriendinnen. Het verhaal is geschreven vanuit het perspectief van Juul, de jongste van de twee meisjes, en beschrijft de vriendschap tegen de achtergrond van ouders, school, jongens en broertjes en zusjes.
Decorstukken
In het eerste deel, ‘Gras’, lezen we over de schuilplaats van Juul en Marijn: een kas waarin ze zich terugtrekken, mooie woorden verzamelen en de volwassen wereld buitensluiten. De twee meisjes hebben hun eigen rituelen, geheimen en daarbij horende taal. Hun lievelingswoorden schilderen ze op de ramen van de kas. Niemand kan tussen hun vriendschap komen: ‘we missen niemand’. Of wel?
Broekhuysen schept een mooi contrast door de personages van Juul en Marijn uit te werken en de andere mensen slechts als decorstukken neer te zetten. Zij worden aangeduid met termen als: ‘de zusjes’, ‘de aanbidders’ of ‘de opaatjes’.
Te groot voor bloot
Zoals dat gaat tussen twee pubervriendinnen, raakt de een sneller geïnteresseerd in jongens en zoenen dan de ander en wordt de vriendschap bedreigd. Zo ook bij Juul en Marijn. In het tweede deel met de symbolische titel ‘De kaakslag’ komt er een jongen in het spel. Marijn, de oudste en meest volwassene van de twee, laat zich verleiden door Lodewijk, Juuls broer. Ze gaat met hem mee naar de gymzaal om zich door hem te laten kussen en Juul mag niet mee. Broekhuysen beschrijft in poëtisch taalgebruik de worsteling die de vriendinnen doormaken:
Die belletjes Juul, die zijn er om in weg te duiken, om onszelf in op te sluiten, precies pas, krap en dan is er genoeg lucht want zo klein waren we.
Hoe hard ze ook hun best doen hun vriendschap te laten zijn zoals die was, de volwassenheid dient zich aan en dringt bruut hun kas binnen in de vorm van jongens, drank en tongzoenen. Mooi om te zien is hoe de twee vriendinnen er alles aan doen om hun vriendschap te redden en de verwarrende dingen die ze meemaken te relativeren en teniet te doen: ‘Ik lach dus het was een grap.’
Tevergeefs, want in het derde deel, ‘De kas’, lijkt hun jeugd definitief afgelopen als de kas sneuvelt door een steen. Is hun vriendschap sterk genoeg? Weten ze de scherven aan elkaar te lijmen?
Marijn zegt: ‘Ik ga nieuw ruiten inzetten en een nieuwe rooie, we maken een nieuwe ketting en we graven nieuwe balletjes op, we schrobben de vierkantjes kleed schoon en we jatten nieuwe restjes verf, alle scherven halen we weg en we verven de woorden nog een keer.’
En ze leefden nog lang en bang
Het meest opvallende aan dit boek is het taalgebruik dat dicht tegen poëzie aanzit. Broekhuysen maakt prachtige zinnen en rangschikt woorden achter elkaar alsof het mooie steentjes of schelpen zijn. Sommige zinnen en woorden komen steeds terug in de tekst (’te groot voor bloot’, ‘de meisjes leefden nog lang en bang’, ‘blus de kus’ en ‘strek de nek’) waardoor het boek doet denken aan een toneeltekst. Ook maakt ze nieuwe woorden (‘hapwangen’, ‘plakoren’) die zo logisch klinken dat je je afvraagt waarom je ze nooit eerder gehoord hebt.
Een leuk detail is dat het vocabulaire van de adolescent Juul in schril contrast staat met dat van de schrijfster: waar Broekhuysen in subtiele bewoordingen haar verhaal schrijft, uit Juul zich vooral door middel van kreten als ‘nee!’ en ‘rot op!’.
Het verhaal, dat slechts 110 bladzijden beslaat, lees je het best in één ruk uit. Laat je meevoeren in de droomwereld die Broekhuysen neerzet en help na afloop vooral hopen dat Laura Broekhuysen doorgaat met schrijven.