Bloed doet leven
.
Wel gaat het over hoe essentieel het is voor ons, simpele stervelingen. Dit is geen boek dat geschikt is voor hen die op zoek zijn naar een verhaal over de gotische kant van bloed, de emotionele, mysterieuze, sexy kant ervan. De nadruk ligt op de praktische kant van bloed, op tabellen, onderzoeken en ziekenhuizen. En op de tekortkomingen van de toch zo ver gevorderde medische wetenschap.
Medische aangelegenheden
Titus Serfonteyn, de hoofdpersoon, is al vanaf jongs af aan geobsedeerd met bloed en hoe belangrijk gezond bloed is voor het menselijk lichaam. Hij gaat geneeskunde studeren in Leuven en komt daar Roos tegen, met wie hij en zijn vriend Pieter in een ingewikkelde driehoeksverhouding terechtkomen. Als blijkt dat Roos een ernstige bloedaandoening heeft, waar geen pasklare behandeling voor bestaat, komen Titus’ twee obsessies – bloed, en Roos – samen.
Kristien Hemmerechts schreef Haar bloed in opdracht van het VUMC ziekenhuis in Amsterdam, in navolging van Anna Enquist en haar De verdovers. In het voorwoord (de ‘bijsluiter’) beschrijft Hemmerechts hoeveel ze geleerd heeft in de maand die ze rondliep op de afdeling hematologie. Veel van die opgedane medische kennis heeft zijn weg gevonden naar de roman. Dit werpt een interessante, en misschien onder deze omstandigheden wel onvermijdelijke, vraag op: zit die informatie erin omdat die noodzakelijk is voor het plot, of is het plot om de informatie heen gebouwd? Het is moeilijk om tot een bevredigend antwoord te komen, wat aangeeft dat het een beetje van allebei is.
Met lichaam en ziel
Uiteindelijk maakt het natuurlijk niet uit in wiens opdracht dit boek is geschreven, en of Hemmerechts een maand in een ziekenhuis heeft doorgebracht, of in een willekeurig andere omgeving. Het resultaat moet een boeiende roman zijn, die op zichzelf kan staan. En dat is grotendeels ook gelukt. Er valt soms moeilijk te sympathiseren met de vasthoudende, eenlijnige Titus, maar in die eenlijnigheid is hij wel overtuigend. Overtuigend, en ontroerend, zijn vooral ook Roos’ vele gevoelens over haar ziekte: ongeloof, angst, en ontkenning.
Op goede dagen dacht ze niet aan haar bloed. En ook niet aan het bloed van andere mensen. Of aan dat van huisdieren. Ze dacht niet aan haar hart of aan haar nieren, aan haar lever of aan haar longen. En al helemaal niet dacht ze aan haar milt, een orgaan dat Titus gegarandeerd te berde bracht in uiteenzettingen over eiwitten en antistoffen, en hoe die klittend en klevend aan elkaar in de milt afgebroken werden, alsof de milt een koekjesmonster was. … Bloed was iets wat vlekken veroorzaakte en die vlekken moesten snel worden bestreden. Daar hield het op.
Door haar ziekte verandert de manier waarop Roos naar haar eigen lichaam kijkt. Het is niet langer een vanzelfsprekend deel van haar, maar iets dat haar te gronde probeert te richten, een machine die buiten haar om vecht tegen onderdelen van zichzelf. Met haar beeldende manier van schrijven maakt Hemmerechts duidelijk hoe dat voelt. Bloed kan dan wel romantisch symbool staan voor van alles, het is allereerst een harde werkelijkheid.