Hoge pieken, diepe dalen
Opgroeien in een probleemgezin is een verschrikking, ook voor de hoofdpersoon in Wij, de wilden. Maar ervan weglopen is lang niet zo makkelijk als je niet anders dan die chaotische wildernis gewend bent.
De ‘Wij’ uit de titel slaat op drie broers die opgroeien in een huishouden van uitersten. De gepassioneerde en vaak destructieve relatie tussen hun blanke moeder en Puerto Ricaanse vader ‘Papi’ zorgt voor een spanningsveld waarin de drie jongens voortdurend heen en weer geslingerd worden. Nooit is er rust, alles is altijd extreem geweldig of extreem beroerd. De enige zekerheid die de broers hebben is elkaar, maar voor de jongste van de drie (en tevens ik-persoon) gaat ook dat uiteindelijk niet meer op.
Boeiend van begin tot eind
Torres vertelt zijn verhaal in korte, fragmentarische hoofdstukken. Zo laat hij bijvoorbeeld flitsen zien van bijvoorbeeld de moeder die haar kinderen eerst wanhopig, daarna berustend aankijkt terwijl ze door Papi de slaapkamer in gesleurd wordt. Of van Papi’s intense euforie als het hem lukt zijn zoon te leren zwemmen door hem midden op een meer gewoon los te laten en te wachten tot hij weer boven komt.
Dit constante in- en uitzoomen op het verhaal zorgt ervoor dat je, in tegenstelling tot de broers, regelmatig een rustmoment krijgt om het vertelde in je op te nemen. Dat voorkomt dat het boek een enorme brij aan schokkende gebeurtenissen wordt die na een tijdje voor een afgestompt gevoel zouden kunnen zorgen. Elk nieuw hoofdstuk komt net zo hard aan als het vorige.
Ook Torres’ bondige taalgebruik weet van begin tot eind te boeien. Neem bijvoorbeeld deze beschrijving van het gevoel van de ik als hij en zijn broers geconfronteerd worden met hun in elkaar geslagen moeder:
Ik legde mijn hand tegen het glas, voelde me ineens opgelaten, hunkerde naar kou. Dat had ik soms met mam; dan moest ik mezelf tegen iets kouds en hards aandrukken om niet duizelig te worden.
Met maar twee zinnen weet Torres precies aan te duiden wat een impact de moeder en haar gehavende uiterlijk hebben. En, nog belangrijker, het is geheel geloofwaardig dat het hier om de gevoelswereld van een kind gaat.
Van wij naar zij
Maar hoe geslaagd deze formele aspecten ook zijn, de verrassende inhoud maakt dit boek écht bijzonder. Het leven in dit gezin is namelijk niet alleen keihard en verwoestend, maar gek genoeg ook erg liefdevol. Dit geldt niet alleen voor de relatie tussen de ouders, maar ook voor die tussen de broers: ‘”Drie voor allen! We zullen nooit vallen!” riepen we en staken elkaar neer met een vork.’
Deze – overigens weer mooi compact verwoorde – tegenstelling gaat, naarmate de tijd verstrijkt, steeds meer alleen voor de jongste broer gelden. In tegenstelling tot zijn broers heeft hij grote moeite zich aan te passen aan de wildernis van zijn ouderlijk huis. Hij raakt steeds verder van ze verwijderd tot het op een gegeven moment meer ‘zij, de wilden’ is.
De tragiek in Wij, de wilden bestaat uiteindelijk vooral uit de verwijdering tussen de ik en zijn familie. Tegen alle verwachtingen in wordt het daardoor meer een boek over los moeten laten dan over weg willen vluchten.