De grillige poëzie van afgelegen eilanden
Bij Judith Schalansky is een eiland als een gedicht, maar niet van het zoete soort.
Eilanden spreken tot de verbeelding. We dromen van witte stranden met palmbomen en azuurblauw water, waar inheemse meisjes met bloemenkettingen ons cocktails aanreiken. We kijken massaal naar de Amerikaanse serie Lost, over een mysterieus eiland waar zwangerschap de dood betekent en ijsberen uit de jungle komen stormen. We denken aan het avontuur van het onbewoonde, afgelegen eiland – wat als je daar strandt en je moet zien te redden, zoals Robinson Crusoë? We stellen ons voor dat op eilanden nieuwe samenlevingen kunnen ontstaan die beter zijn dan wat we er op het vasteland van hebben gemaakt. We maken er spelprogramma’s over. Maar weinigen zullen zo naar eilanden hebben gekeken als Judith Schalansky.
Cartografie als kunst, het eiland als theater
Kan Schalansky, bekend van De lessen van mevrouw Lohmark, ergens over schrijven zonder er poëzie van te maken? In het voorwoord van De atlas van afgelegen eilanden. Vijftig eilanden waar ik nooit ben geweest en ook nooit zal komen beschrijft ze in een sierlijk font, zo groot dat je denkt dat je een kinderboek gaat lezen, hoe ze als Oost-Duits meisje door haar atlas bladerde, reizend met haar vinger door de landen waar ze niet kon komen. Ging het bij dit leunstoelreizen vooral om de fantasie hoe het elders zou zijn, later leerde Schalansky de kaarten zelf te waarderen. Het feit dat een kaart de werkelijkheid moet simplificeren, abstraheren en symboliseren, maakt cartografie in Schalansky’s ogen tot een kunst. De cartografie van een eiland vormt daarbij het perfecte meesterwerk, het weergeven van een plek die een wereld in zichzelf is.
Niet alleen de cartografie vergelijkt Schalansky met kunst, het eiland zelf ziet zij, door de natuurlijke afgrenzing en door de vreemde bezoekers die zij aantrekt, als ideale ’theatrale ruimte’, een plek die als vanzelf verhalen broedt. Of dat werkelijk voor alle afgelegen eilanden geldt is twijfelachtig, maar het geldt in elk geval voor de vijftig eilanden die Schalansky heeft uitgekozen voor haar atlas. Deze eilandverhalen zijn niet van het soort om rustig wat bij weg te mijmeren. Vaak staan de sensuele vormen van de eilanden, met hun baaien en lagunes, in schril contrast met gruwelen die hier zijn voorgevallen.
‘Het paradijs is een eiland, de hel ook’
De titel van Schalansky’s voorwoord geeft het al aan: ‘Het paradijs is een eiland, de hel ook’. Zo wordt op Tikopia, in wat vroeger de Stille Zuidzee werd genoemd, aan rigoreuze geboortebeperking gedaan, omdat het eiland te klein is meer dan haar 1200 inwoners te voeden. Het doden van baby’s of het plegen van zelfmoord om de hongerdood te voorkomen is hier niet uitzonderlijk. Op het inmiddels onbewoonde Schotse Saint Kilda is kindermoord nooit nodig geweest, maar dat maakt het eiland niet minder macaber. Hier stierf in een bepaalde periode maar liefst tweederde van alle pasgeborenen om onduidelijke redenen.
Het kan nog gruwelijker, zoals op Clipperton, waar begin twintigste eeuw na een uitbraak van scheurbuik alle mannen op de vuurtorenwachter na omkwamen, waarop de vuurtorenwachter de overgebleven vrouwen en kinderen begon te terroriseren, tot zij hem uiteindelijk de schedel insloegen.
Zulke verhalen, van kleine groepen kolonisten of schipbreukelingen die elkaar ombrengen, komen meer voor op de afgelegen eilanden. Elke keer weer is het shockerend om te horen hoe beperkte ruimte en beperkte middelen het wreedste in de mens naar boven halen. Lichtpuntje in de duisternis is het eiland Pukapuka, een paradijselijk uitziend atol, waar de inheemse bevolking op vrijzinnige manier met seksualiteit omgaat, ‘schaamteloos maar onschuldig’.
Geen catalogus, geen reisgids
Als je wat gaat googelen, zie je al snel dat ook Pukapuka’s geschiedenis niet geheel gespeend van ellende is, en dat Saint Kilda ook gelukkiger perioden heeft gekend. Schalansky heeft bij haar eilanden telkens een klein verhaal uitgekozen om een sfeer te schetsen, soms gaat ze vele eeuwen terug, soms enkele decennia. Ze had het ideaalbeeld van onbewoonde eilanden in stand kunnen houden, maar in plaats daarvan heeft ze de meest opzienbarende, de meest poëtische verhalen verteld, in zinnen waar je vaak zelf de verbanden tussen moet vinden.
Het maakt het lezen van haar Atlas van afgelegen eilanden tot een ontdekkingsreis, waarbij je je niet al te veel moet bekommeren om de grens tussen feit en fictie en niet moet verwachten dat je naïef mag wegdromen. Schalansky’s verzameling van vijftig eilanden is geen reisgids, geen catalogus waarin je mooie plaatjes kunt kijken. Het is een dichtbundel, in woord en in beeld.