Doorzettingsvermogen vereist
De gevestigde Barcelonese auteur Juan Marsé is geen intellectueel. Meeslepend vertellen heeft bij hem de prioriteit. De laatste middagen met Teresa begint echter na veel horten en stoten pas halverwege een beetje meeslepend te worden.
In 2008 mocht Juan Marsé de prestigieuze Cervantesprijs in ontvangst nemen. Hiermee werd zijn prominente positie binnen de Spaanse letteren definitief bevestigd. Uit zijn omvangrijke oeuvre verschenen eerder in Nederland al De staart van de hagedis (2003) en De betovering van Shanghai (2004). Maar gek genoeg ziet het werk waarmee hij in 1966 definitief doorbrak in eigen land, De laatste middagen met Teresa, nu pas het licht in Nederlandse vertaling.
Via elkaar aan het lot ontsnappen
Net als veel van zijn andere werken heeft Marsé De laatste middagen met Teresa in het door Franco geregeerde Barcelona van de jaren vijftig gesitueerd. Protagonist is de straatjongen Manolo, ook wel de Piechemapart genoemd, die zichzelf door het leven heen bluft in de hoop hogerop te komen. Zijn tactiek is zijn charmes inzetten bij een meisje van gegoede komaf om vervolgens via haar de wereld van de rijken binnen te dringen.
Dit lukt bij Teresa Serrat, die zich op een romantische manier aangetrokken voelt tot de arbeidersklasse. De Piechemapart is voor haar de belichaming van het ongecompliceerde leven van de armen. Ze gebruiken elkaar dus om aan hun eigen lot te ontkomen. Gedurende de zomer dat hun romance duurt, lijken ze erin te slagen de kloof tussen hun beider werelden te overbruggen. Met de komst van de winter komt echter ook het besef dat dit wel eens onmogelijk zou kunnen zijn.
Wollige taal ten top
De verhouding tussen de Piechemapart en Teresa vormt weliswaar de kern van het verhaal, maar komt pas halverwege echt aan bod. De eerste helft van zijn verhaal gebruikt Marsé om de voorgeschiedenis, de omgeving en alle andere factoren die van invloed zijn op hun relatie uiteen te zetten. Hierbij maakt hij gebruik van ontzettend lange zinnen zoals deze:
De feestelijke sfeer van de avond, met zijn vrolijke opwinding en drukte, gaf weinig aanleiding tot angst, en al helemaal niet in die buurt, maar toch kon een groepje elegant geklede paren dat toevallig langs de jongeman liep, een licht gevoel van onbehagen niet onderdrukken dat soms ontstaat door een amper waarneembare breuk in de orde: wat opviel aan de jongen was de serieuze schoonheid van zijn zuidelijke trekken en een zekere onrustbarende onbeweeglijkheid die op een merkwaardige manier in verband – liever gezegd in een verdacht evenwicht – stond met de prachtige auto.
Deze zin ontspoort weliswaar nergens, maar leest ook zeker niet lekker weg. Daar komt bij dat Marsé te overvloedig strooit met beelden en vergelijkingen. Soms zijn ze mooi (‘Haar blauwe ogen werden vochtig, raakten versluierd door een laagje ijzel.’), maar vaak leveren ze enkel verwarring op. Zo beschrijft hij het roken van de intens rationele activist Luis Trías de Giralt als volgt: ‘De legendarische leider […] liet de rook zo’n beetje uit zijn mond ontsnappen, waardoor deze over zijn lippen stroomde als een weerzinwekkend schuim.’ Dit beeld van een schuimbekkende Luis strookt totaal niet met zijn rationaliteit.
Beter laat dan nooit
Het verwarrende taalgebruik doet het verhaal keer op keer stokken. Pas ver in het tweede deel laat Marsé de overdreven literaire beschrijvingen en beelden een beetje los. Tegelijk met de romance tussen Teresa en de Piechemapart komt dan ook de vertelling eindelijk op gang. Hun poging om maar zo lang mogelijk aan elkaars ideaalbeeld te blijven voldoen, om de illusie van een verzoening van hun beider werelden zo lang mogelijk in stand te houden, is vooral erg mooi uitgewerkt.
Deze eindspurt voorkomt een al te grote kater als het boek uit is. Maar het blijft jammer dat er honderdvijftig pagina’s met wollige taal aan vooraf moeten gaan.