Een raadsel voor zichzelf
In Der Untergang, de speelfilm over de laatste dagen van Hitler en zijn ‘hofhouding’ in de bunker onder zijn Reichskanzlerei, komt een paar keer een zeer gesoigneerde man voorbij. Netjes in pak gestoken en rustig formulerend vormt hij een contrast met de grof gebekte ruziezoekers die Hitler om zich heen had verzameld. Het is Albert Speer, op dat moment Hitlers minister van Bewapening en Munitie. Elke keer als je hem ziet vraag je je af hoe deze man tussen dit gajes is beland.
Het is onder meer deze vraag die voortdurend, in verschillende vormen, voorbijkomt in Joachim Fests Onbeanwoordbare vragen. Onbeantwoordbaar voor Fest, maar zeker ook voor Speer zelf. In hun gesprekken (tussen 1966 en 1981) die in het boek zijn verzameld valt Speer regelmatig in vertwijfeling stil. Enige waakzaamheid is wel geboden bij het lezen van Onbeantwoordbare vragen: de gentleman die door Der Untergang wandelt is eveneens het product van Fests pen (zijn gelijknamige boek heeft gediend als script voor de film) en Fest is de belangrijkste biograaf van Speer.
Hitlers architectonische verheffer
Als jonge architect raakt Speer begin jaren dertig betrokken bij Hitlers nationaal-socialistische beweging en vanaf 1932 is hij Hitlers huisarchitect. Net als de cinematografe Leni Riefenstahl is het Speers taak om Hitler visueel te verheffen. Zo luisterde hij onder meer de Meiviering van de NSDAP in 1933 op met een soort lichtkathedralen die een koepel vormden boven het Zeppelinveld in Neurenberg. Daarnaast ontwierp Speer een nieuwe Reichskanzlerei in de plaats van de afgebrande Reichstag.
Speers ontwerp voor Germania |
Wat ook nu nog doet huiveren is het megalomane ontwerp dat hij samen met Hitler maakte voor Germania, wat de hoofdstad van de wereld had moeten worden. Speer moest Hitlers macht architectonisch ensceneren. In zijn architectuur zou de definitieve Duitse overwinning weerspiegeld worden. Zoals de bouwwerken van het Romeinse rijk ons nog steeds herinneren aan zijn grootheids, zo wilde Hitler zijn imperium voor eeuwig in beton gieten. Vergeleken bij Germania zouden Rome en Parijs archaïsche lachertjes zijn.
In 1942 wordt Speer minister van Bewapening en Munitie, mede door zijn organisatorische talent en zijn vriendschap met de Führer (hoewel die hem ook regelmatig een ‘wereldvreemde kunstenaar’ had genoemd). Als minister weet hij de Duitse oorlogsindustrie weer uit slop te trekken en is hij verantwoordelijk voor miljoenen dwangarbeiders, waarvan tienduizenden zullen sterven. Vanaf dat moment kan Speer zich niet meer verstoppen achter de autonome positie van de kunstenaar, maar is hij medeverantwoordelijk geworden voor de misdaden van het Derde Rijk.
Vriend en ontmaskeraar
De ‘getuigenissen’ opgetekend in het boek van Fest waren bedoeld als voorbereidende gesprekken voor Speers eigen Erinnerungen en Fests biografieën van Speer en Hitler. Deze zijn inmiddels allemaal uitgegeven en hoewel Onbeantwoordbare vragen weinig nieuwe feiten toevoegt is het een fascinerend manuscript om te lezen. Zeker gezien de bijzondere rol die Speer innam in Hitlers entourage. Speer was Hitlers vertrouweling. Samen deelden ze een passie voor architectuur. Zelf zei hij: “Als Hitler een vriend heeft gehad, dan ben ik dat geweest”.
Er zijn van die passages waar ik alle delen van Lou de Jongs Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog voor in zou ruilen. Zoals de beschrijving van het moment, maart 1944, waarop Speer Hitler voor het eerst lijkt te zien in zijn aardse lelijkheid en hem van zijn aura ontdoet:
Plotseling waren de schellen hem van de ogen gevallen, terwijl Hitler maar doorpraatte, en hij had zich er voor het eerst op betrapt dat hij maar met ‘een half oor naar hem luisterde’.(…) Nooit eerder was hem het ordinaire voorhoofd van Hitler opgevallen, zijn brede neus, het ‘kleine-luiden-achtige’ van zijn gelaatstrekken (…) de gelige kleur van zijn huid en zijn pafferige gezicht. En terwijl hij almaar op hem in bleef praten, waren ze als het ware steeds verder van elkaar af komen te staan. Hij had Hitler zijn gereserveerdheid laten merken (…), hij wilde niet dat hem dat bespaard bleef. In de tussentijd was hij overvallen door ‘zinloosheidsgedachten’ en had zich afgevraagd waarom hij hier eigenlijk zat. Alles was toch al verloren, de oorlog net zo goed als de grote bouwwerken die hij aan zijn tekentafels had ontworpen.
We schrijven dus 1944 en eindelijk vallen Speer ‘de schellen van de ogen’. Laten we eerlijk zijn. Wat Speer voor handen had was de natte droom van iedere jonge architect (of überhaupt iedere jonge hemelbestormer): een wereldrijk aan je voeten en een vrijbrief om te bouwen wat je wilt. Zijn vorm van medewerking was anders dan die van logistieke ambtenaren als Eichmann.
Opportunisme en verantwoordelijkheid
Speer en Hitler praten over architectuur |
Hoewel Speer net als Eichmann uit puur opportunisme had meegedraaid in de nazi-tredmolen is hij in tegenstelling tot hem wel in staat om een onderscheid te maken tussen goed en kwaad. Dit maakt Speers persoon dan ook zo interessant. Speer is misschien nog wel meer dan hersenloze uitvoerders van het nazi-regime de sleutel naar een beter begrip van de nazi-misdaden. Het beeld van de verwording van Duitsland, de intellectuele kroon op Europa, naar een modderpoel van destructieve rassenhaat, lijkt in hem samengebald. Helaas is Speer zelf nooit bereid geweest veel aandacht aan zijn eigen ‘verwording’ te besteden, hoe hardnekkig Fest ook ‘waarom, waarom?’ blijft vragen.
Speer heeft altijd ontkend iets van de Endlösung geweten te hebben. Wel gaf hij grif en met graagte toe dat hij in zijn bewondering voor Hitler de realiteitszin verloren had. Er is ook veel wat voor de ‘beschaving’ van Speer pleit. Toen Hitler in 1944 opdracht gaf tot de ‘tactiek van de verschroeide aarde’ probeerde Speer hem eerst op andere gedachten te brengen. Toen dit niet lukte heeft hij alles in het werk gesteld om deze plannen te dwarsbomen. Daarnaast nam Speer als enige nazi-kopstuk bij de processen van Neurenberg de totale schuld op zich.
Maar het blijft toch die centrale vraag: wat heeft Speer geweten? Fest vroeg het hem nog éénmaal vlak voor zijn dood in 1981, waarop Speer antwoordde: “Beste meneer Fest u moet me niet telkens weer zulke onbeantwoordbare vragen stellen.” Fest zegt het nog mooier in zijn inleiding: “Uiteindelijk werd hij voor hij zichzelf het grootste raadsel”.