Erosie aan de rivieroever
‘Er zijn eigenlijk twee soorten leven,’ schrijft James Salter in een van de eerste hoofdstukken van Lichtjaren. ‘Er is (..) het soort waarvan mensen denken dat je het leidt, en er is het andere. Het is dit andere waar het gedonder van komt, dit andere dat we graag willen zien.’
Viri en Nedra wonen met hun dochters aan de Hudson-rivier, net buiten Manhattan. Welvarend, werelds, intelligent: het gezin oogt gelukkig. Al snel wordt echter duidelijk dat wat van veraf een eenheid lijkt in wezen geen vorm heeft; ‘dit alles, afhankelijk, nauw verweven, het is allemaal bedrieglijk.’ Onrust breekt door het oppervlak en drijft het echtpaar langzaam maar gestaag uiteen.
Gedonder
De angst om de kans op een voller of beter leven te missen tergt zowel Viri als Nedra. Ze zien hun leven in één richting bewegen en beseffen dat reeds gemaakte keuzes een ander leven beletten. Dit andere leven, daar waar het gedonder vandaan komt, raakt steeds verder van de oever verwijderd: de tijd gaat zijn gang. Dochters veranderen in jonge vrouwen, vrienden worden ziek, ouders sterven. De afstand van en in de tijd wordt almaar groter:
De dag was als een rivier die heel ver weg begon. Gevoed door beekjes en zijrivieren werd hij langzaam breder, sneller, tot hij ten slotte belandde bij een waterscheiding waar het lawaai en de verwarring van de massa oprezen als een mist.
Het gedonder stopt niet na de scheiding. Nog altijd bestaat de ruimte tussen dat wat er van het leven verwacht wordt (ditmaal door de persoon zelf) en de realiteit. ‘Een van de laatste grote inzichten is dat het leven niet zal zijn wat je gedroomd had,’ aldus Salter in Lichtjaren. Viri faalt zoals hij bang was te falen, Nedra geeft zich over aan een egoïsme en isolement dat het leven volgens haar van haar vraagt. Haar angst voor eenzaamheid verdwijnt, ze viert het als een triomf. Tegelijkertijd treurt ze om dat wat ze heeft opgegeven, om dingen die niet te vervangen zijn. Toch: ‘Het was alsof haar leven eindelijk, na door lagere stadia te zijn gegaan, een vorm had gevonden die het waardig was.’ Misschien is het leven wel een kwestie van optellen en aftrekken.
Wendbaar als water
Lichtjaren is een vlug boek; vlug als zonlicht dat door het bladerdek zeeft, als een heldere nazomerdag, als het bestaan. Salters zinnen zijn lang maar soepel, helder, en wendbaar als het water in de Hudson-rivier. Het verhaal beweegt zich op dezelfde wijze, je stapt er moeiteloos uit maar duikt er net zo gemakkelijk weer in: het blijft nergens haken, grijpt momenten vluchtig bij de strot om vervolgens weer rustig verder te glijden langs zijn oevers.
James Salter heeft het vluchtige licht van de zon en de constante beweging van de natuurlijke wereld volledig geïntegreerd in zijn roman; er gaat geen hoofdstuk voorbij zonder een opmerking over het licht van die dag. Datzelfde geldt voor de jaargetijden. Naast het feit dat het boek hiermee op gang blijft, wekt het ook de indruk dat de neiging om de vluchtigheid van het leven te onderzoeken even natuurlijk is als de wisseling van seizoenen. Misschien is dat wel wat Salter gelooft, de schrijver vertikt het in ieder geval om zijn misschien wat egoïstische of naïeve personages te veroordelen. James Salter lijkt zo’n schrijver te zijn die zich simpelweg het liefst bezig houdt met het gedonder van het leven.