Onverzadigbare reus
Eeuwen van ontwikkeling ballen zich samen in een onverzadigbaar land dat op alle fronten vooruitgang boekt. China is booming. In zijn eerste boek China zet de wereld op zijn kop zet James Kynge uiteen hoe een bevolking van miljarden economische aansluiting probeert te vinden bij de rest van de wereld. De economische groei van China is daar, maar kent ook een keerzijde. Kynge beschrijft de productie van miljoenen gekopieerde artikelen, de druk van het jaarlijks creëren van 24 miljoen banen, de honger naar olie en staal, maar voornamelijk de invloed hiervan op de rest van de wereld. Met behulp van recente voorbeelden wordt een link gelegd tussen macro-economische problemen in Nederland, Europa en de rest van de wereld, en China.
Begrip voor de keerzijde
Door de groei van fabrieken in China ontstaat er een enorme werkgelegenheid voor miljoenen Chinezen. Het buitenland investeert hier graag in, aangezien een Chinese arbeider een fractie van een Europese arbeider kost. Om deze groei te bereiken sneuvelen er in China helaas zaken die in het westen vanzelfsprekend zijn, zoals het recht op intellectueel eigendom, de ontwikkeling van een kenniseconomie en technologische vooruitgang. Technische kennis en ontwikkeling worden doorgaans verkregen door buitenlandse bedrijven die zich
in China willen vestigen, te dwingen joint ventures aan te gaan met Chinese (staats-)bedrijven, waardoor ze noodgedwongen kennis aan de grootmacht moeten overdragen. Toch wekt deze keerzijde ook begrip; wat moet een miljardenvolk immers anders doen als het wil groeien?
Olie
Daar waar China met haar miljarden potentiële consumenten eerst uitbundig door de westerse wereld werd ontvangen, wordt ze nu buiten de deur gehouden. China kost het westen gewoonweg te veel geld en te veel banen. Daarnaast hebben de Chinese industrie en bevolking behoefte aan olie, een grondstof waar China zelf niet in kan voorzien. Een van de grootste olieleveranciers is Iran, dat 11% van de Chinese olie-invoer verzorgt. Het is dan ook niet vreemd dat China zich verzet tegen de huidige VN-sancties. Daarbij is China een van de vijf landen in de VN die elke voorgestelde motie met een veto kan treffen. Dit is waar het boek spannend begin te worden: wanneer beschreven wordt op welke manier deze Oosterse grootmacht met vermeende vijanden van de Verenigde Staten flirt en de toekomst voor miljarden Chinezen veilig probeert te stellen. Helaas manifesteert deze doemscenariogeile beschrijving zich pas in het laatste hoofdstuk. Wanneer Kynge vervolgens zinspeelt op een nieuwe ‘Koude Oorlog’ tussen de Verenigde Staten en China en hij zich uitlaat over een zorgwekkende toekomst loopt het verhaal ten einde. Genoeg materiaal voor een Hollywoodfilm, maar blijkbaar te weinig om er een extra hoofdstuk aan te wijden. De honger is niet gestild, niet bij China en niet bij de lezer. Dit boek vraagt om een tweede deel.