Boeken / Non-fictie

De (on)grijpbaarheid van informatie

recensie: James Gleick (vert. Ronald Jonkers) - Informatie. Van tamtam tot internet

James Gleick levert met Informatie. Van tamtam tot internet een duizelingwekkende wetenschapsgeschiedenis af. De auteur brengt de historie in kaart van een ongrijpbaar en juist daardoor sterk fascinerend fenomeen: de overdracht van informatie. Gleick doet ons daarmee opnieuw verwonderen over de computer, de telefoon, het gedrukte boek en alle andere media.

Wat is informatie? Het lijkt een gemakkelijke vraag, maar als je erover nadenkt begint het je al snel te duizelen. Want wat staat er eigenlijk precies op een computer, wat gaat er door een telefoon en wat drukken letters in een woordenboek uit? Fascinerende vragen, waar wetenschappers zich al eeuwenlang het hoofd over breken en die tegelijkertijd hebben geleid tot uitvindingen als de boekdrukkunst, de telegraaf en het internet.

Geschiedenis van de informatietheorie
Helaas is de Nederlandse vertaling van de titel wat misleidend, omdat deze suggereert dat in dit boek de media centraal staan. De oorspronkelijke titel The Information: A History, a Theory, a Flood doet het boek meer recht, want Gleick schreef niet zozeer een mediageschiedenis als wel een geschiedenis van de informatietheorie. De auteur maakt inzichtelijk hoe razend ingewikkeld het is om informatie te identificeren en te definiëren.

Een mooi voorbeeld hiervan is het hoofdstuk over de telegraaf: in de negentiende eeuw ontstond de mogelijkheid om elektriciteit te controleren en over lange afstanden te transporteren. Maar hoe je die mogelijkheid vervolgens inzette om te communiceren leidde tot hoofdbrekens. Want waaruit bestond die communicatie precies? De uiteindelijke oplossing – het gebruik van codetaal door middel van lange en korte stroomonderbrekingen – vereiste een goed begrip van hoe taal werkt. 

Toch bleef het lastig om te beschrijven wat er nu precies gebeurde en mensen konden zich dan ook moeilijk een heldere voorstelling maken van wat de telegraaf deed. Zo was er een vrouw die een schotel zuurkool naar het telegraafkantoor bracht om te ‘verzenden’ naar haar zoon. En er was een man die klaagde omdat zijn papieren boodschap aan een haak werd gehangen en volgens hem dus niet was ‘verzonden’ naar de ontvanger. Grappige anekdotes die duidelijk maken dat we ons informatieoverdracht niet anders dan fysiek kunnen voorstellen.

Verschillenmachine
Gleick vangt zijn geschiedenis aan bij de tamtam en gaat via de uitvinding van het schrift en de boekdrukkunst al snel naar de negentiende eeuw. Daar komt zijn boek echt goed op gang, omdat in de eeuw van de grote uitvindingen (de trein, de telegraaf, de telefoon) informatie een steeds fascinerender onderwerp werd. Aan de hand van de geniale wiskundige Charles Babbage (1791-1871) laat de auteur prachtig zien hoe het vraagstuk over informatie in feite een wiskundig probleem is.

Gedreven door het idee dat een automatische machine snel en foutloos berekeningen moest kunnen maken, bouwde Babbage een gigantische ‘verschillenmachine’ die werkte op stoom. Bijna niemand begreep wat hij precies deed en hij kon het ook nauwelijks uitleggen. Om zijn verschillenmachine het technische proces van een rekentaak te laten verrichten moest hij er ‘informatie’ in stoppen. En die informatie bestond in zijn meest uitgeklede vorm uit getallen, om precies te zijn uit nullen en enen.

Wis- en natuurkundige kennis
Informatie
is zeker geen gemakkelijk boek, omdat vrijwel elk hoofdstuk veel wis- en natuurkundige kennis bevat. De auteur schrijft met veel respect over de grote negentiende- en twintigste-eeuwse genieën, zoals Gödel, Turing (die in de jaren dertig een wiskundig model voor de computer ontwierp) en Bertrand Russell. Hij schuwt daarbij geen ingewikkelde wiskundige formules. Toch weet Gleicks boek van begin tot eind te boeien, vanwege de enorme eruditie die eruit spreekt en vooral omdat de auteur op schitterende wijze duidelijk maakt dat de vraag naar informatie uiteindelijk leidde tot vragen over het menselijk bestaan.

In de loop van de twintigste eeuw namen immers de mogelijkheden om menselijke denkprocessen na te bootsen met computers in snel tempo toe. Dit zorgde ervoor dat biologen anders gingen nadenken over de mens, wat uiteindelijk weer leidde tot de theorie over het DNA: de drager van erfelijke informatie. En zo leidde de zoektocht naar informatie onvermijdelijk terug naar de mens zelf: informatie, dat zijn wij.