Overdaad schaadt
De IJslander Jón Kalman Stefánsson hanteert in Hemel en hel een bijzondere schrijfstijl die enorm sfeerversterkend is. Af en toe helaas net iets té sfeerversterkend.
Wat meteen opvalt aan Hemel en hel is de wij-vorm waarin de roman geschreven is. De ‘wij’ lijken stemmen uit het verleden te zijn die het verhaal vertellen en het gebeurde becommentariëren:
Er is tegenwoordig nog maar weinig wat ons aan het licht herinnert. We staan veel dichter bij de duisternis, we zijn zelf bijna duisternis. […] We willen over degenen vertellen […] die voor jou nauwelijks meer zijn dan namen op scheefstaande kruisen of gebarsten grafstenen.
Het is een wat onorthodoxe manier van schrijven, maar eenmaal gewend aan de opvallende stijl kan de lezer zich storten op het verhaal. De stemmen vertellen het verhaal van de vrienden Bardur en ‘de jongen’, dat zich zo rond 1900 afgespeeld moet hebben. Bardur en de jongen werken als vissers. Ze zijn harde werkers, maar door hun liefde voor literatuur wordt er met een scheef oog naar ze gekeken.
Als de jongens op een nacht uitvaren voor een nieuwe werkdag, komt een hevige sneeuwstorm opzetten. Bardur is echter door zijn obsessie met Paradise Lost van John Milton zijn anorak vergeten en vriest dood. De jongen besluit het favoriete boek van zijn vriend bij de rechtmatige eigenaar terug te brengen. Hij ziet het als het stellen van een laatste daad voordat hij zichzelf van het leven zal beroven.
De onoverwinnelijke kracht van de natuur
De vertelstijl is erg op het gevoelsleven van de personages gericht. De stemmen beschrijven de emotionele effecten van de ontberingen die de personages te verduren krijgen. Dit werkt in de eerste helft van de roman goed. Het is hier vooral de onherbergzame, IJslandse natuur die het te overwinnen obstakel vormt. De stijl weet een enorme sfeer te scheppen en schetst het beeld van de mens als nietig wezen tegenover de onoverwinnelijke kracht van de natuur:
Maar de zee is helemaal niet mooi en we haten haar des te meer als de golven tientallen meters boven de boot opdoemen. […] Een paar kreten, een stel wild gesticulerende armen en dan is het alsof we er nooit zijn geweest, het dode lichaam zinkt, het bloed wordt koud, het geheugen wordt tot niets, en dan komen de vissen die losjes tegen lippen stoten die gisteren nog gekust werden en dingen zeiden die alles betekenden.
Pathetiek
In de tweede helft van het boek is het echter niet meer de natuur die de jongen omringt, maar zijn het de mensen. Het blijkt een setting te zijn waarbij Kalman Stefánssons stijl stukken minder uit de verf komt. De mensen in de omgeving van de jongen zijn nu eenmaal een stuk minder gevaarlijk dan metershoge bergen en onstuimige zeeën.
Er wordt geen grootse strijd meer gestreden en het feit dat het tweede deel nog wel als zodanig wordt beschreven, voelt dan ook misplaatst. Bovendien wordt het nodig gevonden dat de lezer de zielenroerselen van oninteressante randfiguren tot in detail kent.
Zo wordt bijvoorbeeld pagina’s lang over het tragische leven van kapitein Brynjolf verteld. Dit zijspoor heeft echter niks met het eigenlijke verhaal te maken. Het komt geforceerd en zelfs wat pathetisch over om nog wat extra drama toe te voegen aan een verhaal dat al dramatisch genoeg van zichzelf is. Het tweede deel van Hemel en hel is daarmee een typisch geval van overdaad schaadt.
Toch is het eerste deel van de roman bijzonder genoeg om indruk te maken op de lezer. Wat meer subtiliteit en Hemel en hel was een klein meesterwerkje geweest.