Niet geven wat de lezer verwacht
De titel is een dubbele knipoog: ten eerste is over de kinderjaren van Jezus vrijwel niets bekend, en ten tweede gaat het boek daar helemaal niet over. Maar ergens is er wel een link. Want centraal staat een kind in een asielcentrum, dat net als Christus een onbekende voorgeschiedenis heeft.
De Kinderjaren van Jezus is de nieuwste worp van Nobelprijswinnaar J.M. Coetzee. Opmerkelijk: dankzij de goede relatie met zijn Nederlandse uitgever, vaste vertaler, en uiteraard met onze taal, komt de Nederlandstalige versie enkele weken eerder uit dan de ‘officiële’ Engelse wereldpremière van The Childhood of Jesus.
Een moeder voor het kind
Het minste dat we van De Kinderjaren van Jezus kunnen zeggen, is dat het een merkwaardig boek is. Een aanvankelijk naamloze asielzoeker komt in een opvangcentrum terecht, samen met het al even naamloze, vijfjarige kind dat hem vergezelt. Ze krijgen er beiden een nieuwe identiteit, maar wat ‘Simon’ vooral wil, is een moeder vinden voor het kind (van wie hij voor alle duidelijkheid niet de vader is). Wanneer Simon (een knipoog naar de Bijbelse naam) werk heeft gevonden, besluit hij werk te maken van de queeste. Hoewel hij geen idee heeft waar de vrouw te zoeken, is hij er van overtuigd dat hij haar zal vinden, en vertelt dat in evenveel woorden aan ‘David’, de jongen:
Ze is ergens in de buurt, ze wacht op je. Ze wacht al een hele tijd. Alles zal duidelijk worden zodra je haar ziet. Jij zult je haar herinneren en zij zal zich jou herinneren. Je denkt misschien dat je schoongewassen bent, maar dat is niet zo. Je hebt nog steeds je herinneringen, ze zijn alleen maar begraven, tijdelijk.
En zo gebeurt het, zij het pas na 80 pagina’s, waarin weinig meer gebeurt dan dat de jongen muziekles krijgt en leert schaken: tijdens een wandeling in de stad zien ze plots een dame tennissen, en met een schok beseft Simon dat dit zijn moeder is. Of hij hoopt tenminste dat zij dat wil zijn. Zeer tot haar verbazing komt hij direct to the point:
‘De jongen heeft geen moeder. Sinds we van de boot zijn gekomen hebben we haar gezocht. Wilt u overwegen hem te nemen?’
(…) ‘Stelt u voor dat ik uw jongen adopteer?’
‘Niet dat u hem adopteert. Dat u zijn moeder bent, in alle opzichten. We hebben maar één moeder, wij allemaal. Wilt u die enige echte moeder voor hem zijn?’
Nogal ongeloofwaardig en gekunsteld, deze afwikkeling. Zeker wanneer de vrouw na enig piekeren doodleuk op het voorstel ingaat. Akkoord, David is een bijzonder kind (hij houdt van goochelen, schrijft onleesbare letters in het zand, leest Don Quichote), maar om daar nu meteen je hele leven voor om te gooien? Coetzee had wellicht, de titel indachtig, iets als een parabel voor ogen (over migratie, identiteit, zelf gekozen ouderschap, een bijzonder kind dat fundamenteel gedoemd is om net als Jezus mis begrepen te worden…), maar de ware betekenis komt niet echt bovendrijven. Het gaat net als in het merendeel van zijn romans over de eenling die zich in staande moet zien te houden, maar waar dat in zijn korte, gebalde werken heel goed tot zijn recht kwam, kabbelt het idee hier wat rond.
Uitgesponnen verhaal
Het gevoel dat overheerst na het lezen van deze dik 300 pagina’s tellende roman, is dat de auteur dit verhaal ook in een veel korter discours had kunnen gieten. Een korte, krachtige novelle was veel doeltreffender geweest dan dit vrij uitgesponnen verhaal, zeker als hij effectief een parabel voor ogen had. Treffend voorbeeld: hele vierde hoofdstuk, dik tien pagina’s, is een nogal vermoeiende, eindeloos aanslepende discussie over honger lijden en matigheid nastreven, die gemakkelijk integraal geschrapt had kunnen worden.
Wat één en ander nog erger maakt, is dat de gekende stijl van Coetzee het boek in een ongemakkelijke pose wringt: zijn afgebeten zinnen vloeken met de inhoud, die vooral grootste menselijke thema’s wil ontwikkelen. Een meesterwerk à la Wachten op de Barbaren of In Ongenade is dit dus helaas niet geworden. Maar misschien was dat de bedoeling van de schrijver: niet geven wat de lezer verwacht.