Digitale dystopie
Het digitale proletariaat is op een urgente en dringende wijze geschreven. In hoog tempo scheert Hans Schnitzler langs de afgrond van een digitale dystopie, waarbij hij deze aanraakt, maar niet vastpakt. Een pessimistisch verslag over de schaduwzijde van de digitale vooruitgang.
De meeste mensen op straat zullen maar wat enthousiast reageren op de geneugten die alle digitale nieuwigheden met zich meebrengen. Men is wellicht nog huiverig over een noviteit als Google Glass, maar de meeste apps worden kritiekloos gedownload. Daarnaast is vrijwel iedereen in Nederland op een of andere wijze verbonden met sociale media. Nederland kent een ongekend hoge internetdichtheid en inmiddels ook een smartphonedichtheidsgraad. Auteur Hans Schnitzler is zowel niet actief op sociale media, als een van de weinigen zonder smartphone. Vanuit deze positie geeft hij met Het digitale proletariaat een tegengeluid bij de digitale halleluja. Niet onbelangrijk, met de recente berichtgeving rondom het NSA-afluisterschandaal en de steeds verdere toe-eigening van Facebook van onze identiteit en individualiteit in het achterhoofd.
Een noodzakelijk geluid
Elke beweging kent haar tegenbeweging. Bij de digitale ontwikkelingen zijn de kritische geluiden over het algemeen gemarginaliseerd en gebagatelliseerd, aldus Schnitzler. De ‘nerds’ uit Silicon Valley ontwikkelen in zo’n hoog tempo nieuwe gadgets en applicaties, dat we nauwelijks tijd hebben te beseffen wat er allemaal gaande is en wat de teloorgang van onze privacy inhoudt. Apps werken normatief; de scripts van waaruit ze geschreven zijn impliceren hoe we ons moeten gedragen. Door de toenemende dwang tot transparantie (zoals van Facebook), voelen we ons gedwongen in een onzichtbaar keurslijf te lopen. Of, zoals Schnitzler zelf in een uitzending van Het filosofisch kwintet zei: ‘Het is alsof we ons tussen onzichtbare wanden begeven.’ Met de algoritmisering van ons doen en laten op internet kunnen advertenties steeds meer op maat en op basis van onze zoekgeschiedenis op ons afgevuurd worden. We denken op onze wenken bediend te worden, maar, hierin zit Schnitzlers kritiek, we raken meer en meer afgevlakt en eendimensionaler. In alleen aangeboden krijgen op basis van wat we eerder zochten, blijven de verrassingen uit. Verrassingen die je in een middagje neuzen in een boekenantiquair wel zou opdoen.
Niet voor niets trekt Schnitzler dan ook de vergelijking met het proletariaat en de filosofie van Karl Marx. Hij was immers een van de eerste filosofen die nadacht over de verweving van de mens met diens techniek. En de mens is van nature een technisch wezen, zie bijvoorbeeld de toepassing van het vuur, al vroeg in onze ontwikkeling.
Faustiaans pact
Daarnaast noemt Schnitzler onze kritiekloze toe-eigening van al die digitale technologie zonder reflectie een faustiaans pact. Voor je het weet hebben we ons meest unieke en kostbare bezit, de ziel, verpacht voor wat gebruiksvriendelijkheid via de smartphone. Hierin laat hij ook zijn psychologische tanden zien, want hij onderkent terecht het gevolg van opgroeien zonder frustratietolerantie. Dat leidt maar al te gauw tot ongerichte en basale agressie. Dat Schnitzler dit koppelt aan wat hij noemt ‘primitieve’ culturen, is echter te kort door de bocht, want die zogenaamde ‘primitieve’ culturen zijn vaak veel beter in staat tot het kanaliseren van onderbuikemoties dan dat wij dat tegenwoordig nog kunnen – getuige de enorme hoeveelheid bedreigingen die in reacties op nieuwsberichten te lezen valt.
Digitale tyrannie
Ondanks die scheldkanonnades is er tegelijkertijd een steeds grotere digitale, sociale controle, die Schnitzler plaatst in het discours van Foucault en diens ‘panopticon’. In het oorspronkelijke idee van de filosoof Bentham kende het ‘panopticon’ zijn functie binnen een koepelgevangenis. Alle cellen waren rondom een toren gebouwd, waarin zich cipiers bevonden. Maar in tegenstelling tot de cellen, die zichtbaar waren, was de koepel afgezet met geblindeerd glas. Je kon als gevangene dus nooit weten of en wanneer je bespied werd. Met het NSA-afluisterschandaal is ons iets soortgelijks overkomen. Met fenomenen als identiteitsfraude kun je zomaar, zonder schuld, beschuldigd worden van ernstige staatsgevaarlijke praktijken. Probeer dan maar eens je onschuld te bewijzen!
De vele waarschuwingen en overdenkingen roepen op tot bezinning en reflectie. Dit boek verdient nadere verdieping, maar kent ook een aantal problemen. Zo is er de hoge dichtheid van ingewikkelde termen en neologismen. Hiervan zijn sommigen overigens wel leuk gevonden, zoals de ‘gordijnmentaliteit’. Er wordt gerefereerd aan de steeds grotere hang naar transparantie door grote bedrijven als Google en Facebook. Dat zouden we kunnen dichten met een denkbaar gordijn, maar de gebruikers aan de andere kant van het gordijn houden dit ook maar wat graag open, omwille van gebruiksgemak. In de gordijnmentaliteit klinkt een blindheid voor de schaduwzijde van algehele transparantie door. Alleen al om die reden zou dit boek gelezen moeten worden, zij het dat door de cultuurpessimistische, demagogische en soms cynische teneur van de schrijver heen gelezen moet worden. Deze negatieve, zeurderige toon maakt dat de auteur de urgentie van zijn boodschap afzwakt, want je voelt je haast bezwaard nog langer gebruik te maken van sociale media, zonder dat je een alternatief geboden krijgt.