Boeken / Fictie

Onmacht met woorden in toom gehouden

recensie: Gerry van der Linden - Glazen jas

Bij Nieuw Amsterdam verscheen de nieuwe dichtbundel van Gerry van der Linden, Glazen jas. Zij debuteerde op jonge leeftijd met de bundel De Aantekening. Inmiddels heeft ze diverse gedichtenbundels en romans op haar naam staan.
Al bij het lezen van het eerste gedicht voel ik aan dat de dichteres overhoop ligt met zichzelf en de buitenwereld. De wijze waarop zij haar gevoelens verwoordt, verraadt niet zozeer haar kunde, – het métier -, maar veeleer de spontane beweging van haar pols, de souplesse waarmee zij “hoofd en hart” in eenvoudige woorden neerschrijft.


Een blonde jongeman klopt
aan mijn deur
je bent niets veranderd zegt hij
bonenstaak

ik slinger naar de keuken
wat wil je? Niets zegt hij
en valt achterover

In dit openingsgedicht onthult de dichteres haar probleem. Zij verklaart hoe zij individueel en mét “een blonde jongeman” in een gat valt, hoe hij verdwijnt en zij dan pas beseft wie hij is geweest. Dit eerste gedicht heeft mij opgehouden, zo gepakt was ik door de kracht van de sobere verwoording, maar ook geprikkeld door het ongewone waarvoor ik niet direct een uitleg – lees uitweg – vond.

Was die “blonde jongeman” “De jongen met oren ha ha/als koolbladeren”? Is hij “de man met een glazen muil/een man met fonkelende oren”? Is hij “King Ear” of “King Clear” (twee titels)? Veeleer zou ik kiezen voor “King Clear”. Dit gedicht is duidelijk het sleutelgedicht.

hij wil drinken uit een glas
ziet haar niet komen
ze draagt een glazen jas

Een vreemde op bekend terrein

Na deze initiërende gedichten (de lezer wordt ingewijd en de boodschap is duidelijk) splitst de dichteres haar bundel op in vier afdelingen, kamers, ruimten, waarvan de vierde op mij over komt als de hervonden link met de buitenwereld.

~

Eerst Huisraad, de eerste afdeling in de bundel.
“In de familie zitten grote neuzen”, schrijft de dichteres in het titelloze begingedicht. Wat hier opvalt, is het overdrachtelijk gebruik van de woorden “neuzen” en “oren”. Koppen met “gebroken neuzen”, “neuzen (er)naast ogen oren/ledematen”, “neuzen geplakt in familieboek/oren gewassen”, “neuzen gefatsoeneerd”. Dit is haar dichtste wereld, de eerste kring, de family circle waartoe zijzelf behoort als het meisje dat zich koestert in de zon en het zachte gras op weg naar school. De dichteres vindt haar weg niet in deze eerste kring en ook op school “vertrekken vriendinnen”, is zij “school ziek/gang bang”. Ze kijkt met verwondering naar haar familie. Ze herkent zichzelf niet in haar afkomst en haar leefwereld. Ze voelt zich een vreemde op bekend terrein.

Over de liefde (tweede afdeling) heeft de dichteres gemengde gevoelens. Ook hier duikt die vervreemding op, of eerder het zoeken naar haar identiteit, naar het nut van haar bestaan in die vreemde wereld die haar “opeist”, “omarmt”, “consumeert”. Het gedicht Liefste ligt stil behoort zonder twijfel tot de beste uit Glazen jas.

mijn huid spiegelt in de onze
zelfs nu liefste is de dag zoals wij
opzwepend

maakt niet uit wie mooier slimmer
wie we zijn hier en nu nog

hou je hand erop val door het gat
dat brandt in mijn hand

Ook in de liefde verliest de dichteres de controle over haar identiteit. Ook hier vindt zij geen bevrijdende herkenning, geen rust, geen levenslust. Is de geliefde een “praatjesmaker”, een “passagier”, een “reiziger”? De dichteres blijft over met “slijtage”, “een droom”, “schaduw van de zon”.
Aan “gegeten, gedronken, gedanst”, aan “afspraken”, aan een “vergaande wandeling” heeft zij niet genoeg.

Een opstoot van verzoening

In de afdeling Drie gedichten voor Luan klaart de hemel. Hoewel de dichteres zich onmachtig voelt tegenover het beeld dat ze van zichzelf en de anderen heeft, kan haar zoon Luan haar tijdelijk verzoenen met de wereld in en om haar. Kort, want ook nu weer “herkent zij niets”:

ik herken niets
dat sporen uit de weg ruimt
ik herken niets dan eigen stem
in die van hem

De sleur van de banaliteit, de handel en wandel
van de mensen, de geruchten in de straat overheersen in de derde afdeling, Rumoer.

Morgen valt de zee achterstevoren
drinkt eb vloed
vaart zonder aankondiging
de hemel los

morgen draait de wind
zonder mededogen
kapseist drijfhout
niets grandioos voor de boeg

Humor, wapen tegen vervreemding

De dichteres maakt een trieste balans op van alles wat haar inzicht vertroebelt en de kans op uitzicht vermindert. Zij wordt wanhopig en juist die wanhoop, die onmacht probeert zij met woorden te beheersen. Zij beschrijft wat haar om(k)ringt: het huisraad, de familieregels, de stad, het werk op de kade, de leugen, de onverdraagzaamheid. Tijdelijk voelt zij zich bevrijd van die onmacht als zij op reis gaat. Vooral in Slovenië (het gedicht Slovenia!) voelt zij minder de behoefte om zich te wapenen tegen de snel veranderende wereld: “Ze slaat de vrolijke ober gade/aan het meer van Bled/ze is een vrolijke bezoeker/negen en negentig treden/draagt de bruidegom zijn bruid/zo veel moet hij van haar houden/de muziek zet in/bergen/zetten haar in ogenschaduw/het keurslijf van pret moddert aan de fles” (cursivering TD).
Wanneer zij de poëzietempel verlaat, heeft de dichteres niet het gevoel dat haar woede gekoeld is, dat zij het leven accepteert, maar toch is in de vierde afdeling van de bundel, Andere tijden intussen, een zekere berusting aanwezig; zij relativeert meer, ze hanteert humor als wapen tegen haar chronische identiteitscrisis.

hier
hebben we geboekt
aan zee inheems hutje
traditioneel naakt
hier
hebben we geruild

Gerry van der Linden bewijst met Glazen jas nogmaals hoe zuiver zij haar gevoelens kan verwoorden in eenvoudige poëzie. Zij verstaat de kunst om de soms zware thema’s op prachtige wijze te relativeren.