Een loopjongen het bos in gestuurd
Met De loopjongen toont Gerrit Komrij zijn veelzijdigheid als schrijver, maar deze korte roman wordt helaas ook gekenmerkt door wisselvalligheid.
Een karaktermoord. Dat is wat je het verhaal De loopjongen van Gerrit Komrij kunt noemen. Eerst wordt een personage in het leven geroepen waarvoor je sympathie krijgt en ook medelijden gaat voelen. Een dromerige, eenzame jongen die wanhopig op zoek is naar vriendschap. Daarna laat deze jongen zich onbenullig en onwetend meesleuren in een wereld waarin de socialistische revolutie gepredikt wordt. Het is een leven dat de goeiige sul wel te veel moet worden en uiteindelijk betoont Komrij zelf geen enkel medelijden meer met zijn personage.
De moord kondigt zich eigenlijk al aan met de naam die de jongen krijgt. Hij heet Arend, een naam uit het verleden. Je denkt erbij aan de jaren vijftig, maar het volgende decennium is net begonnen. Zelfs in het kleine dorpje waar hij woont is de cultuuromslag van de jaren zestig al te merken; Arend is de zoon van een van de eerste vrouwelijke dominees van het land.
Een echte vriend
Arend zoekt een vriend en niet zomaar eentje, het moet een vriend voor het leven zijn. Een vriend die zijn gelijke is, want Arend heeft niets met wat hij loopjongens noemt. Dat zijn jongens die enkel bewonderen, die zowel letterlijk als figuurlijk tegen hun vriend opkijken. Die goedgelovige, gevoelige jongen, voel je dan al op je oude klompen aan, zal precies dat worden: een loopjongen.
Als hij gaat studeren in de stad belandt hij in zaaltjes en kroegen waar medestudenten de omverwerping van het systeem prediken. Arend sluit zich bij hen aan, neemt soms zelfs het woord en wordt al snel de naaste kameraad van Bob. Hij lijkt eindelijk zijn vriend gevonden te hebben en reist hem achterna de jungle in om daar daadwerkelijk bij te dragen aan de zo vurig gewenste revolutie.
Rustig dorp, rumoerige stad
In het eerste van de drie lange hoofdstukken die het verhaal kent, is Komrij op zijn best. Je voelt het verlangen van Arend als hij uit het raam staart naar groepen leerlingen van de ambachtsschool. Het portret van Arend is teder, haast even gevoelig en dromerig als het personage zelf. Misschien komt dat ook doordat tegelijk een oude wereld wordt beschreven die we nu stereotyperend vinden voor de jaren vijftig. Al is zijn moeder dominee, al luistert hij naar Pat Boon en Cliff Richard, Arends leefwereld wordt door nostalgie bij elkaar gehouden. Er hangt in de keuken nog onmiskenbaar een spruitjeslucht, al zit er al iets anders in de pan.
De eropvolgende twee hoofdstukken zijn te veel van een andere aard. Het tweede gaat vooral over de talloze protestbijeenkomsten in de stad die zwanger is van een revolutie die nooit zal komen. De karikatuur die in het eerste hoofdstuk al op de loer lag, slaat heftig toe. Je zou het gemorste bier, de zwetende oksels en de ongewassen lange haren moeten ruiken, maar het opzichtige falen en het loze gebral van de studenten is niet zo overtuigend neergezet als de huiselijke en dorpse sfeer in het eerste deel.
Het grote medelijden
Vooral het personage Arend zelf lijdt daaronder. Dit wordt het meest duidelijk in het derde deel, dat gaat over Arends verblijf in de jungle. Bob is na aankomst al snel vertrokken uit het kamp en uiteindelijk blijft Arend er samen met een doodzieke medestrijder achter. Hij blijft trouw wachten op de terugkeer van Bob, maar zijn motieven worden schimmiger en onbegrijpelijker. En juist dan nestelt Komrij zich niet meer zo nauwkeurig in Arends hoofd. Vreemd bijvoorbeeld is dat Arend ondertussen getrouwd blijkt. Je kunt je niet voorstellen dat hij een vrouw ontmoet heeft. En überhaupt in vrouwen is geïnteresseerd.
Zo is er op het eind weinig meer over van het personage Arend. In een addendum laat Komrij hem als oudere man terugkijken op zijn jonge jaren. Het voelt aan als een vileine trap na, maar tegelijk brengt het je wel weer terug naar die gevoelige, naïeve jongen die van begin af aan gedoemd was aan zijn goedmoedigheid ten onder te gaan.