Meer dan één gebruiksaanwijzing
Geen vogels, maar griffins. Geen eekhoorns, maar eenhoorns. De gedichten in de tweede bundel van Floor Buschenhenke, Het moeten eenhoorns zijn, pleiten voor een fantasierijkere blik op de wereld.
De bundel opent met het gedicht ‘absoluut’, waarin het taalgebruik meteen vraagtekens oproept: ‘we navigeren voorzichtig / onze tektonische platen / over convectiestromen’. Vanwaar dit wetenschappelijk taalgebruik? Het lijkt het gedicht niet ten goede te komen. Ook in haar debuut, Eiland op sterk water, liet Buschenhenke de wetenschap niet onbesproken. Maar laat je niet afschrikken door het vakjargon dat af en toe opborrelt in deze bundel. Deze poëzie is geen pleidooi voor de wetenschap, maar gaat eerder over verder kijken dan je neus lang is: juist over kritisch kijken naar de afbakeningen die de wetenschap stelt.
Ongecontroleerde voortgangsdrang
In een belangrijk gedicht in het eerste deel van de bundel wordt met weinig moeite een machine uitgevonden, die draait op dode eekhoorns. Na dissectie van vele eekhoorns, leest de lyrische ik de gebruiksaanwijzing door: ‘KUT. Het moeten eenhoorns zijn’. Argeloosheid ten koste van de eekhoorns. Lieflijker klinken de uitvindingen in het volgende gedicht: ‘vlinders met zonnepanelen / kolibries met dynamo’s’.
Maar die lieflijkheid is schijn. In veel gedichten heerst een zweem van kritiek, vooral kritiek op de moderne technologie, maar ook de consumptiemaatschappij en de monarchie moeten het ontgelden. De boodschap is helder, maar roept – behalve misschien frustratie – weinig emotie op.
Schoonheid zit in eenvoud
Gelukkig is er naast kritiek in deze bundel ook plek voor verwondering. Verwondering over de liefde en over de kringloop van het leven. In deze gedichten laat Buschenhenke zien dat schoonheid vaak schuilt in eenvoud. Dat geldt ook voor deze bundel: de gedichten met wetenschappelijk taalgebruik missen vaak een poëtische klank, terwijl de gedichten over gangbaardere onderwerpen veel meer melodie bevatten:
In zonlicht helder als een tempelbel
bloost de boomgaard haar appels rood
onder het drassige gras onttrekken de bomen
voedsel aan de doden
hun appels bungelen zoet als zoenoffers
sommige al met schimmelwangen zo zacht
als donzig vrouwenvel maar eenvoudiger te openeneen appel valt en redt
een hongerige vogelziel
die nu rijp genoeg kan groeien
om zijn reis te beginnen
in zonlicht helder als een tempelbel
Dan zijn er nog een aantal gedichten waarin een kinderlijke blik op de wereld wordt verschaft, waardoor opnieuw de eenvoud verwondering oproept en nieuwe perspectieven biedt:
Ga maar weer slapen
er komen geen iemanden door het gordijn
(of wel, maar dan ben jij de enige die ze ziet)
De laatste zin van dit citaat bevat de boodschap die typerend is voor de bundel: houd je ogen open, dan valt er steeds iets nieuws te zien. En dat is voor iedereen anders. Of, zoals Buschenhenke het misschien zelf zou verwoorden: er is meer dan één gebruiksaanwijzing.