In de stoel liggen
‘Zolang ik in de stoel lig, besta ik niet echt,’ schrijft Ester Naomi Perquin in Binnenkort in dit theater. Het is een terugkerend element in zowel haar meermaals bekroonde poëzie als in deze verhalen.
De verhalen in deze bundel verschenen eerder achterin De Groene Amsterdammer, waar ze wekelijks een interessante reflectie of overpeinzing boden. Perquin, die de afgelopen jaren al bijna alle grote poëzieprijzen won, heeft voor Binnenkort in dit theater een selectie uit deze stukken gemaakt en ze alfabetisch gerangschikt, van ‘Aardappel’ tot ‘Wolf.’ De verhaaltjes zijn kort, amper anderhalve pagina – ideaal als tussendoortje, of juist om in één hap tot je te nemen.
Autobiografisch poëtisch
‘Schrijft ze autobiografisch?’ vroeg een vriendin over de verhaaltjes. Misschien. Met die blik valt wel een aantal terugkerende elementen op, zoals de man en het jonge zoontje van de ik-persoon. Zij maken in vele, maar lang niet alle verhalen hun opwachting (wat mogelijk te maken heeft met een door elkaar gehusselde chronologie). Af en toe is er een hint naar het leven van de schrijver buiten de observerende en denkende ik van de stukken: wanneer haar jonggestorven vader langskomt bijvoorbeeld, over wie zij zegt dat hij ‘in zijn afwezigheid … eigenlijk de meest stabiele figuur in mijn leven’ is.
In haar laatste bundel, Celinspecties uit 2012, leken Perquins gedichten al veel op prozagedichten, poëzie die met een welwillend oog voor uitgekamd proza door kan gaan. In Binnenkort in dit theater staat net wat meer tekst, je zou het poëtisch proza kunnen noemen. Wat de precieze naam ook is: Perquin geeft er vast niet veel om. Zij schrijft en er valt niet om heen te komen dat ze ontzettend goed kan schrijven.
Stilstaan en vragen opwerpen
‘Zolang ik in de stoel lig, besta ik niet echt.’ Het uitvlakken van de persoonlijkheid, een zo neutraal mogelijk observeerder zijn, dat lijkt Perquins doel in haar schrijven. Het is het soort ambitie waar ze wellicht nooit in zal slagen, maar dat wel een enorm krachtige impuls is. De mooiste verhalen in deze bundel komen voort uit observaties die het leven net even uit balans werpen, de lezer stil laten staan en vragen opwerpen.
Neem het verhaaltje ‘Moe’, ongeveer halverwege de bundel in de uitmuntende verhalenreeks die begint met de letter ‘M’. De ik-figuur stapt bij een taxichauffeur in. Hij moppert op de rommel in de stad, zegt dat het rare tijden zijn, en begint te klagen – armoede, onrechtvaardigheid, buitenlanders. ‘Het is de klank van een man die een medestander denkt te hebben,’ schrijft Perquin – en je hebt het nog nooit zo bekeken, maar ja, die klank bestaat. Bij haar huis aangekomen, zegt de man maar op één partij te kunnen stemmen. Het dramatische hoogtepunt, de ik wordt waker geschud uit haar moeheid: de bevestiging van het lang gevoelde unheimliche gevoel bij een PVV-stemmer in de auto te zitten. Maar nee: ‘De dieren,’ zegt de man, ‘die kunnen er ook niets aan doen.’ Partij voor de Dieren dus.
Wat in ‘Moe’ werkt, werkt niet altijd. Soms zijn de observaties te kort door de bocht, of juist te gericht op het grote gebaar. De beperkte lengte van de verhaaltjes (of de columns) werkt op ten duur ook wat tegen: je verlangt meer. Een Perquin op de lange baan, hoe zal dat smaken?